Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Inleiding; Organisatie Van De Patchbay; Normal-Modus; Half Normal-Modus - Behringer ULTRAPATCH PRO PX3000 Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

5
ULTRAPATCH PRO PX3000 Gebruiksaanwijzing

1. Inleiding

Waarom een patchbay? Een Patchbay, stageblock of stekker bord geeft u de
mogelijkheid de audiosignalen van de meeste kompo nenten in uw studio met
een centraal punt te verbinden en deze naar andere units te sturen, waardoor
de hele bekabeling beter gestructureerd en optimaal geschikt wordt om er
professioneel mee te kunnen werken. Wilt u uw studio zo effectief mogelijk
gebruiken, is het aan te bevelen een volledig patchbay bekabelings schema te
gebruiken, maar ook kleinere studio-configuraties hebben voordeel bij minder
complexe patchbay configuraties.

2. Organisatie van de Patchbay

De ULTRAPATCH PRO PX3000 heeft twee rijen (A en B) met elk 24 symmetrische
stekkerbussen op een 19" rackpaneel van één hoogte-eenheid (1 HE). Op de
achterzijde bevindt zich eenzelfde aantal symmetrische stekkerbussen als
op de voorzijde. Telkens vier van deze stekkerbussen zijn samengevat tot
één kanaal. Elk kanaal heeft een schakelaar die zich op de bovenzijde van het
apparaat bevindt. Door bediening van deze schakelaar kunnen de kanalen
tussen drie verschillende modi worden geschakeld: NORMAL (genormaliseerd),
HALF NORMAL (half genormaliseerd) en THRU (doorverbonden).
De studioapparaten worden aan de achterzijde aangesloten. Door korte
verbindings kabels (zog. "patchkabels") in te pluggen aan de voorzijde worden
de gewenste verbindingen tot stand gebracht. Natuurlijk behoort ook een
asymmetrische bekabeling tot de mogelijkheden.
Bij een patchbay geldt het principe dat de uitgangen via de bovenste
stekkerbussen lopen en de ingangen via de onderste stekkerbussen.
Let er bij gebruik van meerdere patchbays op dat de patch kabels bij gangbare
configuraties niet kriskras over de stekkervelden heen hangen. Rangschik de kanalen
onderling op een zodanige manier dat u de contacten tussen meerdere patchbays tot
stand kunt brengen zonder grote afstanden te moeten overbruggen.

2.1 NORMAL-modus

A
A
REAR
FRONT
REAR
B
B
(1)
(2)
In de Normal-modus zijn de contacten van de achter gelegen stekkerbussen A & B
van een kanaal met elkaar verbonden (pos. (1) ). De verbinding tussen de beide
achterste stekker bussen wordt verbroken, zodra een kabel in de bovenste en
onderste stekkerbus aan de voorkant wordt ingeplugd (pos. (2) en (3) ).
In ons voorbeeld (grote afbeelding boven) hebben wij in de kanalen 1 t/m 4
in de bovenste rij de uitgangen van een keyboard en van een MIDI-expander
aangesloten. Zij worden in de standaardconfiguratie rechtstreeks naar de
mengpaneelkanalen 1 t/m 4 geleid.
Op de kanalen 5 en 6 bevinden zich de verbindingen tussen de
subgroepenuitgangen van een mengpaneel en de ingangen van een
computergeluidskaart. Met behulp van audiosequencer software wordt de
muziek op de harde schijf van de computer opgenomen. In kaneel 7 en 8
zijn de geluidskaartuitgangen met de 2-track-ingang van het mengpaneel
verbonden. Omdat in deze modus de stekkerbussen aan de achterkant binnen
de patchbay met elkaar verbonden zijn (pos. (1) ), kunnen de subgroepen-
signalen rechtstreeks in de PC worden opgenomen en via de 2-Track-ingang
van het mengpaneel (Playback of monitoring) worden weergegeven zonder
dat er ook maar één kabel hoeft te worden ingeplugd! Op deze manier kunt
u in uw studio een basisconfiguratie opbouwen die op willekeurig moment
kan worden gewijzigd door signaalafname aan de voorkant (pos. (2) ) of door
toevoer van andere signalen met behulp van patchkabels (pos. (3) ). Zo zou u
bijvoorbeeld het keyboardsignaal via de kanalen 3 en 4 kunnen laten lopen door
A
A
FRONT
REAR
FRONT
REAR
B
B
(3)
(4)
de contacten 1A met 3B en 2A met 4B te verbinden. U zou daarom vóór het tot
stand brengen van de bekabeling in uw studio zorgvuldig moeten overwegen
welke verbindingen frequent worden gebruikt zodat u deze op de patchbay
boven elkaar kunt plaatsen. Op die manier behoudt u te allen tijde het overzicht
én uw flexibiliteit.

2.2 HALF NORMAL-modus

A
REAR
FRONT
REAR
B
(1)
In de half genormaliseerde modus zijn de contacten van de beide stekkerbussen
aan de achterkant met elkaar verbonden (pos. (1) ). Wordt een stekker in de
bovenste stekkerbus aan de voorkant ingeplugd, dan wordt – anders dan in de
normal-modus – de verbinding tussen de beide bussen aan de achterkant niet
onderbroken (pos. (2) ). Pas wanneer de onderste bus aan de voorkant wordt
gebruikt, wordt het pad aan de achterkant onderbroken (pos. (3) ). Dan hebben
respectievelijk de beide bovenste en de beide onderste stekkerbussen contact
(pos. (4) ). Deze instelling wordt meestal gebruikt voor invoegpaden en als
"Input Break" aangeduid. Een op die manier via de patchbay lopend invoegpad
maakt een parallelle afname van het signaal uit het betreffende kanaal van het
mengpaneel mogelijk zonder dat de signaalstroom in het kanaal
wordt onderbroken.
In het bovenstaande voorbeeld bevinden zich op de kanalen 9 t/m 14 de
invoegpunten (inserts) van de mengpaneelkanalen 1 t/m 4 en de inserts van
de mengpaneelsom. Wanneer u een kabel in de bovenste stekkerbus steekt,
wordt het signaal naar buiten geleid. De signaalstroom tussen het bovenste
en onderste contact wordt echter niet onderbroken. Het signaal loopt dus
rechtstreeks terug naar het mengpaneel (pos. (2) ). Op die manier kunt u uw
mengpaneel voorzien van directe uitgangen, terwijl tegelijkertijd het signaal
hoorbaar blijft. De insert returns (terugvoerpaden) kunnen ook als alternatieve
line-ingangen worden gebruikt door heel eenvoudig een stekkerkabel in de
onderste stekkerbus plugt (pos. (3) ).
FRONT
De main-uitgangen van het mengpaneel worden rechtstreeks naar het
masterapparaat (hier een minidisc-recorder) geleid. Zij kunnen echter ook
parallel worden afgetakt en met een ander opnameapparaat worden verbonden.
De ingangen van de minidisc-recorder staan tevens ter beschikking voor andere
opnamebronnen die via de onderste modules 15 en 16 kunnen worden geleid.

2.3 THRU-modus

A
REAR
B
Deze modus dient voor het aansluiten van geluidsbronnen of afspeelapparaten
(bijv. CD-speler) die zelf niet over ingangen beschikken. Op die manier kan men
plaatsbesparend de linker en rechter uitgang via een patchbay kanaal laten lopen
(links boven, rechts onder) of twee apparaten boven elkaar positioneren.
Effectapparaten, compressoren en equalizers kunnen in deze configuratie
zodanig worden geplaatst dat de in- en uitgangen boven elkaar liggen.
Hier worden via de kanalen 17 t/m 20 de uitgangen van de afspeelapparaten
(CD en Minidisc) alsmede de individuele uitgangen van een sampler aangesloten.
Via de kanalen 21 t/m 24 lopen de aansluitingen van de dynamische en klank-
bewerkende apparatuur die gewoonlijk wordt verbonden met de inserts van
het mengpaneel.
A
A
FRONT
REAR
FRONT
REAR
B
B
(2)
(3)
FRONT
A
FRONT
B
(4)

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave