Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP L 60 AD-2
Montage
Minimaal debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Dit kan bijvoorbeeld worden
bereikt door de installatie van een hydraulische evenwichtsfles of van een overstroom-
ventiel. De instelling van een overstroomventiel wordt in het hoofdstuk inbedrijfstelling
uitgelegd. Een daling onder het minimumdebiet van het verwarmingswater kan de
warmtepomp volledig beschadigen doordat de platenwarmtewisselaar in de koelkring
bevriest.
Het nominale debiet wordt afhankelijk van de max. vertrektemperatuur in de toestelin-
formatie aangegeven en moet bij de planning in acht genomen worden. Bij dimensio-
neringstemperaturen van minder dan 30 °C in het vertrek moet absoluut op het maxi-
male debiet met 5 K spreiding bij A7/W35 worden gedimensioneerd.
De opgegeven nominale doorstroming (zie "Toestelinformatie" op pagina 19.) moet in
elke bedrijfstoestand gegarandeerd worden. Een ingebouwde debietschakelaar dient
uitsluitend voor de uitschakeling van de warmtepomp bij een buitengewone en abrupte
daling van het verwarmingswaterdebiet en niet voor de bewaking en beveiliging van het
nominale debiet.
Vorstbeveiliging
Bij warmtepompinstallaties waarbij vorstvrijheid niet gegarandeerd kan worden, moet
een aftapmogelijkheid (zie afbeelding) aangebracht worden. Indien de warmtepomp-
manager en de verwarmingscirculatiepomp bedrijfsklaar zijn, werkt de vorstbeveili-
gingsfunctie van de warmtepompmanager. Bij buitenbedrijfstelling van de warmte-
pomp of bij stroomuitval moet de installatie worden geleegd. Bij warmtepompsystemen
waarbij stroomuitval niet herkend kan worden (vakantiehuis), moet de verwarmings-
kring met een geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
12
452163.66.74 · 08/2018 · Rei