440/480 Serie Harddisk-recorder
5.11
Triggers en alarmen
Er zijn verschillende soorten gebeurtenissen die de werking van het apparaat beïnvloeden. Dit
zijn de volgende gebeurtenissen:
–
–
–
–
De manier waarop het apparaat reageert op gebeurtenissen is afhankelijk van de wijze waarop
het is geprogrammeerd.
Een gebeurtenis kan tot een trigger of een alarm leiden. Een trigger verandert de werking van
het apparaat, maar vereist geen reactie van de gebruiker. Een alarm verandert ook de werking
van het apparaat, maar activeert bovendien diverse indicatoren en vereist dat de gebruiker de
alarmsituatie bevestigt.
Het apparaat reageert op één van de volgende manieren op een gebeurtenis:
Alarmen
–
–
–
–
–
–
Triggers
–
–
–
–
–
Gebeurtenissen op de achtergrond
Triggers en alarmen kunnen achtergrondtaken veranderen zonder dat de gebruiker daar iets
van merkt. Voorbeelden van reacties van het apparaat die niet zichtbaar zijn voor de
gebruiker: een wijziging van de opnamesnelheid, de activering van het uitgangsrelais en
registratie van de gebeurtenissen in het logboek. U kunt het apparaat ook zo instellen dat het
videobeelden opneemt wanneer een alarm wordt geactiveerd. Een trigger kan de manier
veranderen waarop de camerabeelden worden weergegeven op de monitoren zonder dat u
hoeft in te grijpen.
5.11.1
Alarmingangen
Als een ingangssignaal een alarm veroorzaakt:
–
–
–
–
–
Bosch Security Systems
een alarmsignaal dat bij het apparaat binnenkomt
bewegingsdetectie in een camerasignaal
videoverlies bij een van de camera's
een interne waarschuwing van het apparaat zelf (bijvoorbeeld schijfstoring of
temperatuuralarm)
Er klinkt een zoemer.
Er verschijnt een statusbericht.
Er wordt een alarmpictogram weergegeven.
De kleur van het kader rond een deelvenster wordt rood.
Er knippert een indicator voor alarm
Er wordt een uitgangsrelais geactiveerd.
Er knippert een indicator voor beweging
De weergavemodi op de monitoren veranderen.
Een bestuurbare camera kan naar een vooraf gedefinieerde positie worden verplaatst.
Het opnamegedrag verandert.
Het apparaat wijzigt zijn werkwijze aan de hand van vooraf gedefinieerde profielen.
Monitoren A en B schakelen naar een voorgeprogrammeerde weergavemodus.
Monitor A: Het kader rond de weergegeven deelschermen of het volledige camerascherm
is rood. Het alarmpictogram wordt weergegeven in het overeenkomstige deelvenster. Een
alarmmelding wordt weergegeven.
Monitor B: beelden van voorgeprogrammeerde camera's worden in de volledig scherm-
weergave of beurtelings weergegeven.
De alarmzoemer klinkt. De alarmindicatoren
Een bestuurbare camera kan naar een vooraf gedefinieerde positie worden verplaatst.
Installatie- en bedieningshandleiding
Gebruiksaanwijzing | nl
of videoverlies
.
.
knipperen.
AM18-Q0605 | v2.0 | 2012.04
51