6.2.4 Bedrijfsmodus "Gekoppeld"
Alleen bij de varianten Professional+ (PnC) 22 (T2S).
Meer apparaten worden via ethernet verbonden.
Daardoor kan lokaal lastmanagement worden uitgevoerd
en een aansluiting op het backend-system tot stand wor-
den gebracht voor alle gekoppelde apparaten (via een
gateway).
Als lastmanagement-master kan een willekeuri-
ge, lokaal gekoppelde ECU worden gekozen.
Voorwaarde:
9
De apparaten zijn gekoppeld en via het netwerk
bereikbaar.
Î "5.6 Apparaten koppelen"
Lastmanagement
Een uitvoerige beschrijving van het lastmanagement met
toepassingsvoorbeelden vindt u op onze homepage.
Koppeling aan een backend-system
Eén laadpunt van de gekoppelde apparaten kan worden
gedefinieerd als router. Daardoor wordt de toegang van
de ethernet-interface tot de WAN-interface (GSM) mogelijk
gemaakt.
Voorwaarden voor het laadpunt:
Er bestaat een aansluiting op een backend-system via
9
mobile communicatie.
6.2.5 Maximale laadstroom instellen
f Naar het menu "Settings" navigeren en de volgende
parameters instellen:
"Operator current limit (A)"
f Klik op de knop "Save".
f Zo nodig de geavanceerde instellingen in het menu
"Operator" uitvoeren.
f Wanneer de configuratie is afgesloten, op de knop
"Save & Restart" klikken.
6.2.6 Geavanceerde instellingen
In het menu "Operator" zijn aanvullend op de parameters
onder "Settings" geavanceerde instellingen te vinden.
De webinterface bevat enkele instelmogelijkhe-
den die het apparaat niet ondersteunt. Onder
het hoofdstuk "3 Productbeschrijving" >
"Uitrustingskenmerken" krijgt u een overzicht
van de functies van het apparaat.
NL
23