Woordenlijst
In deze handleiding worden de volgende termen gebruikt.
Ingeschakeld/uitgeschakeld: Ingeschakeld betekent dat de inbraakbeveiliging van uw systeem geactiveerd en gereed is. Uitgeschakeld betekent
dat de inbraakbeveiliging is uitgeschakeld en opnieuw ingeschakeld moet worden om actief te worden. Sommige delen van uw systeem, zoals paniek
en koolmonoxide- en branddetectie, blijven echter actief, ook als de inbraakbeveiliging is uitgeschakeld.
Overbruggen: Functie waarmee u een specifieke zone opzettelijk onbeschermd kunt laten terwijl de rest van het systeem is in-/uitgeschakeld.
Laatste/uitgang: Een beveiligde zone met deuren die vaak gebruikt worden als ingang of uitgang (vaak een voordeur, achterdeur of een deur die
vanuit de garage naar het pand leidt). Met laatste/uitgang krijgt u genoeg tijd om het gebouw geautoriseerd binnen te komen of te verlaten zonder
dat er een alarm afgaat. Raadpleeg uw installateur voor de ingangs- en uitgangsvertragingen die tijdens de installatie zijn ingesteld voor uw systeem.
DHCP: Dynamic Host Configuration Protocol. Dit zorgt ervoor dat IP-adressen dynamisch worden toegewezen en dat adressen hergebruikt kunnen
worden wanneer een client ze niet meer gebruikt.
Scherm Home: Dit is het scherm dat wordt weergegeven op het bediendeel wanneer er niets wordt ingevoerd. Het bediendeel toont dit scherm
wanneer u op het pictogram
Home
drukt of wanneer er gedurende een vooraf ingestelde tijdsperiode niets wordt ingevoerd.
Gateway-adres: Een gateway wordt ook wel een router genoemd is een hardware- of softwareysteem dat gebruikt wordt om twee of meer netwerken
met elkaar te verbinden. De gateway vertaalt de informatie die van het ene netwerk naar het andere gestuurd wordt. Een gateway-IP-adres is het IP-
adres van de gateway.
IP-adres: Een uniek getal dat bestaat uit vier delen, gescheiden worden door een punt. Alle computers en workstations die met internet verbonden
zijn, krijgen een IP-adres toegewezen. Een IP-nummer kan statisch (toegewezen en permanent) of dynamisch (toegewezen door de DHCP wanneer
het systeem wordt opgestart) zijn.
Bediendeel: Dit is het apparaat waarmee u uw systeem bedient. Het bevat grafische pictogrammen. Via deze grafische pictogrammen kunt u het
systeem in- of uitschakelen en andere functies uitvoeren die eerder in deze handleiding zijn beschreven.
Managercode: Een code van 4 tot 6 cijfers waarmee gebruikers toegang krijgen tot alle systeemfuncties, waaronder de mogelijkheid om andere
gebruikers in het systeem te programmeren. Zie ook gebruikerscode.
Stil: Een inschakelmodus voor het systeem. Uw systeeminstallateur configureert het inschakeltype en de zones die worden ingeschakeld in deze
modus.
Blok: Een onafhankelijke verzameling zones die in- en uitgeschakeld kan worden zonder dat andere zones of gebruikers daardoor beïnvloed worden.
Pincode: Een code van 4 tot 6 cijfers waarmee gebruikers toegang krijgen tot de basisfuncties van het systeem. Zie ook mastercode.
Zone: Een bepaald beveiligingspunt (bijvoorbeeld een deur of raam).
30