•
Beelden die zijn opgenomen met een resolutie van
die in stap 3 zijn opgeslagen als
•
Beelden kunnen niet worden voorzien van een hogere resolutie.
De helderheid corrigeren (i-Contrast)
Extreem heldere of donkere gebieden (zoals gezichten of achtergronden)
kunnen worden getedecteerd en automatisch worden aangepast aan de
optimale helderheid. Als het gehele beeld niet genoeg contrast heeft, kan dat
voor het maken van opnamen ook automatisch worden gecorrigeerd, zodat
onderwerpen beter opvallen. Kies uit vier correctieniveaus, en sla het beeld
vervolgens op als een apart bestand.
•
Bij sommige beelden kan de correctie onnauwkeurig zijn of kan
korrelige beelden veroorzaken.
•
Beelden zien er wellicht korrelig uit nadat u ze herhaaldelijk hebt
bewerkt met behulp van deze functie.
, kunnen niet worden bewerkt.
Selecteer [i-Contrast].
Druk op de knop n en selecteer [i-Contrast]
op het tabblad 1 (p. 53).
Selecteer een beeld.
Druk op de knoppen qr om een beeld
te selecteren en druk vervolgens op de knop m.
Selecteer een optie.
Druk op de knoppen qr om een optie
te selecteren en druk vervolgens op de knop m.
Sla het beeld op als een
nieuw beeld en bekijk dit.
Volg stap 4 – 5 op p. 126.
Foto's bewerken
(p. 70) of
127