5 Elektrische aansluitingen
Algemeen
Alle elektrische apparatuur, met uitzondering van de
buitensensoren en kamertemperatuursensoren, is af fa-
briek aangesloten.
Voorafgaand aan een isolatietest van de woning moet
■
de warmtepomp worden losgekoppeld.
■
F730 moet van een afzonderlijke RCD worden voorzien
(30 mA).
Indien van een automatische zekering gebruik wordt
■
gemaakt, moet deze minimaal motorkarakteristiek "C"
hebben. Zie pagina 54 voor de zekeringgrootte.
Zie voor het bedradingsschema van de warmtepomp
■
pagina 58.
Communicatie- en sensorkabels naar externe aanslui-
■
tingen moeten niet dichtbij hoogspanningskabels
worden gelegd.
De minimale doorsnede van de communicatie- en
■
sensorkabels naar externe aansluitingen dient 0,5 mm²
met een max. 50 m te bedragen, bijvoorbeeld EKKX
of LiYY of gelijkwaardig.
Gebruik voor het trekken van kabels in de F730 kabel-
■
doorvoeren UB1en UB2 (zie tekening). Trek de kabels
bij het gebruik van UB1 en UB2 van achter naar voren
door de warmtepomp. Zie pagina 21 voor een maat-
schets.
Voorzichtig!
Schakelaar (SF1) mag niet in stand " " of "
worden gezet totdat de F730 is gevuld met
water. Anders kunnen de temperatuurbegren-
zer, de thermostaat en het elektrische verwar-
mingselement beschadigd raken.
Voorzichtig!
Controleer voordat het apparaat wordt gestart
de aansluitingen, de netspanning en de fase-
spanning om schade aan de elektronica van
de warmtepomp te voorkomen.
Voorzichtig!
Als de voedingskabel beschadigd is, mag deze
uitsluitend worden vervangen door NIBE, zijn
servicevertegenwoordiger of een soortgelijke
erkende persoon om gevaar en schade te
voorkomen.
NIBE F730
Voorzichtig!
De elektrische installatie en het onderhoud
moeten worden uitgevoerd onder toezicht van
een erkend elektrotechnisch installateur.
Schakel, voordat u met het onderhoud aan-
vangt, de stroom uit met de aardlekschakelaar.
De elektrische installatie en de bedrading
moeten conform de geldende voorschriften
worden uitgevoerd.
FD1
FD1-S2
FA1
Automatische zekering (FA1)
Bij (230V) bedrijf zijn ventilator, circulatiepompen, etc.
intern gezekerd door een automatische zekering (FA1).
UB1
UB2
LET OP!
Controleer de automatische zekering (FA1).
Het kan zijn dat deze tijdens het transport is
ingeschakeld.
Temperatuurbegrenzer (FD1)
De temperatuurbegrenzer (FD1) onderbreekt de
"
stroomtoevoer naar de elektrische bijverwarming indien
de temperatuur stijgt tot ergens tussen de 90 en 100 °C.
Dit kan handmatig worden gereset.
Resetten
De temperatuurbegrenzer (FD1) is toegankelijk achter
de afdekking aan de voorzijde. Reset de temperatuurbe-
grenzer door de knop (FD1-SF2) voorzichtig in te drukken
met een kleine schroevendraaier.
Temperatuurbegrenzer, ontdooielement (FD3)
De temperatuurbegrenzer voor het ontdooielement
(FD3) onderbreekt de stroomtoevoer naar het ontdooi-
element indien de temperatuur stijgt tot boven 75 °C
en kan handmatig worden gereset.
Resetten
De temperatuurbegrenzer voor het ontdooielement
(FD3) is toegankelijk achter de afdekking van de luchtbe-
handelingseenheid. Verwijder de afdekking en vervol-
FD3
Hoofdstuk 5 |
Elektrische aansluitingen
19