1.5.2.22 Voor veilige en milieuvriendelijke afvoer van
bedrijfs- en hulpstoffen alsook van vervangen onderdelen
zorgen!
1.5.2.23 De machine moet, voor de eerste inbedrijfstelling
en na wezenlijke wijzigingen voor het opnieuw in bedrijf
stellen door een deskundige worden gecontroleerd.
1.5.2.24 De machine moet 1x per jaar door een deskundige
worden gecontroleerd. Hij moet bovendien afhankelijk van
de inzet- en de bedrijfsomstandigheden naar behoefte door
een deskundige worden gecontroleerd.
1.5.2.25 De testresultaten moeten op schrift worden
gesteld en minstens tot de volgende controle worden
bewaard.
1.6
Aanwijzingen in verband met
bijzondere soorten van gevaren
1.6.1
Elektrische energie
1.6.1.1 Gebruik uitsluitend originele zekeringen met de
voorgeschreven stroomsterkte! Bij storingen in de elektrische
energievoorziening de machine direct uitschakelen!
1.6.1.2 Om te voorkomen dat de machine onder stroom
komt te staan, moet er tijdens het werken in de buurt van
bovengrondse leidingen en bovenleidingen een van de
nominale spanning van de bovengrondse leiding afhankelijke
veiligheidsafstand worden aangehouden. Dit geldt ook voor
de afstand tussen deze leidingen en aanbouwapparaten en
hangende lasten.
Aan deze eis is voldaan, als de volgende veiligheids-
afstanden worden aangehouden:
Nominale spanning
(kilovolt)
boven
1 kV
boven 110 kV
boven 220 kV
onbekende nominale spanning
Bij het naderen van bovengrondse elektrische leidingen
moet rekening worden gehouden met alle bewegingen van
de machine, bv. de stand van de hijsarm, het slingeren van
kabels en de afmetingen van de opgehangen lasten.
Ook moet rekening worden gehouden met oneffenheden
van het terrein, waardoor de machine kan overhellen en
daardoor te dicht bij de bovengrondse leidingen komt.
Wanneer het waait, kunnen zowel de bovengrondse
leidingen als werkinrichtingen uitzwenken, waardoor de
afstand kleiner wordt.
S260/S261/S270/S271/Z260
Veiligheidsafstand
tot
1 kV
tot
110 kV
tot
220 kV
tot
380 kV
(meter)
1,0 m
3,0 m
4,0 m
5,0 m
5,0 m
Veiligheidsregels
1
1-9