• Zorg ervoor dat de X-variabele (
getallentabel genereert. Elke andere variabele dan X wordt beschouwd
als een constante.
• Pol en Rec kunnen niet in de functie worden ingevoerd.
3. Voer waarden in als antwoord op de prompts die verschijnen, door op
te drukken na elke prompt.
Voor deze
prompt:
Start?
End?
Step?
• Door de Step-waarde in te voeren en op
getallentabel gegenereerd overeenkomstig de parameters die u hebt
gespecificeerd.
• Door op
teruggegaan naar het functie invoerscherm in stap 2.
Om een getal te genereren voor de functie
bereik –1
Let op: • Het getallentabel-scherm kan alleen worden bekeken. De inhoud
van de tabel kan niet worden gewijzigd. • Door het genereren van de
getallentabel wordt de inhoud van variabele X gewijzigd.
Belangrijk: De functie die u invoert voor het genereren van de getallentabel
wordt gewist als u het setupmenu weergeeft in de TABLE-modus en wisselt
tussen Natuurlijke weergave en Lineaire weergave.
Voer dit in:
Voer de ondergrens in van X (Default = 1).
Voer de bovengrens in van X (Default = 5).
Let op: Zorg ervoor dat de End-waarde altijd
groter is dan de Start-waarde.
Voer de verhoogstap in (Default = 1).
Let op: Deze stap bepaalt met hoeveel de
Start-waarde steeds wordt verhoogd als de
gegevenstabel wordt gegenereerd. Als u Start =
1 en Step = 1 specificeert, krijgt X opeenvolgend
de waarden 1, 2, 3, 4, etc. toegewezen, om de
getallentabel te genereren, tot de End-waarde is
bereikt.
te drukken terwijl de getallentabel wordt weergegeven wordt
x
1, oplopend in stappen van 0,5
(X)) wordt ingevoerd als u een
(TABLE)
(X)
1 1
1 1
1 1
0.5
0.5
D-21
21
te drukken, wordt de
1
f
x
x
(
) =
2
+
2
2 2
voor het
Math
Math
Math
Math
Math
Math