Scherpstelling, helderheid (belichting) en kleurtintinstellingen
Foto's maken met automatische scherpstelling
1
Stel de hendel focusmodus in op
[AFS/AFF] of [AFC]
• De scherpstelmodus wordt ingesteld.
2
Druk op de [
3
Druk op
selecteren en druk vervolgens op
[MENU/SET]
• [AF mode] schakelen
4
Druk de ontspanknop half in
Scherpstelaanduiding
( Scherpstelling is goed: brandt
Scherpstelling is niet goed: knippert)
AF-gebied
(Goed scherpgesteld: groen)
• U hoort twee pieptonen en de automatische scherpstelmodus wordt geactiveerd.
• Als u een foto maakt op een donkere locatie, verschijnt [
scherpstelaanduiding en kan het langer dan normaal duren om de scherpstelling
aan te passen.
• Als de camera sterren in de nachtlucht waarneemt na weergave van [
sterrenlicht-AF geactiveerd. Wanneer de scherpstelling wordt bereikt, worden het
scherpstelindicatielampje [
(Sterrenlicht-AF kan geen detectie uitvoeren aan de randen van het scherm.)
Onderwerpen/omgevingen waarbij scherpstellen een probleem kan zijn:
• Snel bewegende of extreem lichte voorwerpen of voorwerpen zonder kleurcontrasten.
• Foto's maken door een ruit of vlakbij voorwerpen die licht uitstralen.
• In het donker, of als de camera erg beweegt.
• Wanneer u te dicht bij het voorwerp staat of wanneer u een foto maakt waarop zowel veraf
als dichtbij gelegen voorwerpen staan.
●
Als u na het scherpstellen op een onderwerp in-/uitzoomt, kan de nauwkeurigheid van het
brandpunt verloren gaan. Stel het brandpunt in dat geval opnieuw in.
95
]-knop (
)
om de AF-modus te
(→97)
] en de scherpgestelde AF-gebieden weergegeven.
(→96)
] in de
], wordt