10: Lokalisatiemethoden
10.1.3:
Traceren onderweg
Trackin
g on the Fly is een eenvoudig proces dat de snelheid verhoogt waarmee de boring kan
worden voltooid. Zowel de booroperator als de lokaliseeroperator kunnen in beide modi hetzelfde
scherm zien, waardoor minimale communicatie tussen de operators mogelijk is.
1. Begin met het boren van de eerste paar hengels om de lijn en de gewenste worp te bepalen.
2. Loop ongeveer 10' voorbij de FNP, of een volledige hengellengte.
(Voor een nauwkeurigere gevoeligheid links-rechts in de modus Bore-To moet je altijd voor de FNP
blijven)
3. Plaats de zoeker op het gewenste boorpad, wijzend in de richting waarin je wilt gaan.
4. Druk
hierop om Bore-To te activeren. (Druk
nogmaals om terug te keren naar Normaal/
Walkover)
5. Als de zender recht op uw leidingzoeker is gericht, ziet u de
afstand
Figuur 1
tot de kop
en het doel direct op de
verticale lijn,
wat aangeeft dat u
recht op de leidingzoeker afgaat.
6. Houd de verticale hoek onder de gewenste hoek om de juiste
Voorspelde Diepte en
Diepte over
de
Kop weer te geven.
7. Houd het doel gecentreerd en je bent op weg naar de ontvanger.
Diepte wordt in realtime weergegeven, waarbij gecorrigeerd wordt voor
verticale hoek, zodat beide operators de
verwachte diepte
van de kop
kunnen zien als er helemaal tot aan de ontvanger geboord wordt.
Enkel doel
In afbeelding 1 is de verticale hoek min 5%, wat betekent dat de
berekende diepte 12'4" is wanneer de zender aankomt.
De kop is 18' 1" achter de locator en iets links van het midden gericht.
Om de afwijking te corrigeren, stopt u met boren en geeft u de
booroperator opdracht om de boorstang naar de juiste klok te draaien
en te duwen totdat de Target weer op het juiste spoor met de verticale
lijn is.
Enkel punt
Positie locator
Positie locator
Voorspelde diepte
Verticale lijn
Diepte boven het hoofd
Doel
Afstand tot hoofd
66