Mocht het laden van de accupack niet mogelijk
zijn, controleer dan:
•
of aan het stopcontact de netspanning voor-
handen is,
•
of een foutloos contact aan de laadcontacten
voorhanden is.
Mocht het laden van de accupack nog altijd niet
mogelijk zijn, dan verzoeken wij u
•
de lader
•
en de accupack
op te sturen aan onze klantendienst.
Voor een deskundige verzending verzoeken
wij u contact op te nemen met onze klan-
tendienst of het verkooppunt waar u het ap-
paraat heeft aangekocht.
Zorg er bij de verzending of verwerking van
accu's resp. het accu apparaat voor dat deze
afzonderlijk worden verpakt in plastic zakken,
om kortsluitingen en brand te vermijden!
In het belang van een lange levensduur van de
accupack is het raadzaam om op tijd voor het
herladen van de accupack te zorgen. Dit is in elk
geval noodzakelijk, wanneer u vaststelt dat het
vermogen van het apparaat afneemt. Ontlaad de
accupack nooit helemaal. Dat leidt tot een defect
van de accupack!
5.3 Accu-capaciteitsindicatie (afb. 4)
Druk op de schakelaar voor accu-capaciteitsindi-
catie (pos. A). De accu-capaciteitsindicatie (pos.
B) signaleert de laadtoestand van de accu aan de
hand van 3 LEDs.
Alle 3 LEDs branden:
De accu is vol geladen.
2 of 1 LED(s) branden:
De accu beschikt over voldoende restlading.
1 LED knippert:
De accu is leeg, laad de accu op.
Alle LEDs knipperen:
De temperatuur van de accu is te laag. Verwijder
de accu van het apparaat en laat de accu één
dag liggen bij ruimtetemperatuur. Als de fout
opnieuw optreedt, dan werd hij diep ontladen en
is hij defect. Neem de accu van het apparaat. Een
defecte accu mag niet meer gebruikt resp. gela-
den worden.
Anl_GE_US_18_Li_SPK2.indb 35
Anl_GE_US_18_Li_SPK2.indb 35
NL
6. Bediening
6.1 Aanbevolen strooi-instellingen (afb. 5a,
pos. 1)
Elk strooigoed wordt geleverd met een aanwijzing
hoeveel gram per vierkante meter moet worden
uitgestrooid. Bij kleinere hoeveelheden moet de
doorstroomsnelheid laag worden gehouden, bij
grotere hoeveelheden kan de doorstroomsnel-
heid verhoogd worden.
De volgende instellingen worden aanbevolen:
Trap 1+2: fi jne graszaden
Trap 3+4: lichte mest
Trap 5+6: zware mest
Trap 7+8: geparelde mest of ontdooimiddelen
Aanwijzing:
Op grond van tal van variabele factoren (bijv.
stapsnelheid, werkhoogte, motortoerental enz.)
is een eenduidige aanbeveling van de strooi-
instelling niet mogelijk. De optimale instelling
moet veeleer door de gebruiker bij de eerste inzet
worden vastgesteld.
6.2 Strooien (afb. 5a-5c)
Aanwijzing:
Met de Aan/Uit-schakelaar (2) wordt zowel de
opening voor het strooigoed (D) als het strooiwiel
(4) geactiveerd.
Met de toerentalregelaar (6) stelt u de snelheid
van het strooiwiel (4) in (1 = laagste / 6 = hoogste
snelheid). Met de mechanische begrenzer van de
strooibreedte (5) beïnvloedt u de strooibreedte
aan de linkerkant. Ga met normale snelheid over
het te bestrooien vlak en houd de universele
strooier voor u, opdat het strooigoed ongehinderd
kan worden uitgestrooid.
1. Vergewis u ervan dat de Aan/Uit-schakelaar
(2) niet is geactiveerd en dat de traploze to-
erentalregelaar (6) in stand '1' staat.
2. Plaats de strooier op een stabiele ondergrond
en doe het strooigoed in het reservoir (3).
3. Stel met de instelling van de strooihoeveel-
heid (1) de voor het strooigoed aanbevolen
trap in.
4. Stel met de toerentalregelaar (6) en de me-
chanische begrenzer van de strooibreedte (5)
de gewenste strooibreedte in.
5. Activeer de Aan/Uit-schakelaar (2).
6. Pas nadat een klein vlak werd bestrooid indi-
en nodig de instellingen aan.
Aanwijzing: Als de schuif in de strooigoedope-
ning (afb. 5b, pos. D) vastgeklemd raakt, druk dan
- 35 -
20.07.2021 15:10:30
20.07.2021 15:10:30