– niet geschikte of te lange aansluitkabel
– spanningsverlies (
10.1).
Opnieuw in gebruik nemen
Na een afkoelingsperiode van max.
20 min. (afhankelijk van de
omgevingstemperatuur) kan het apparaat
weer normaal worden ingeschakeld
(
10.).
8.5 Werkgebied van de gebruiker
● De gebruiker moet zich bij een
draaiende elektromotor om
veiligheidsredenen altijd in het
werkgebied achter de duwstang
bevinden. Neem steeds de door de
duwstang bepaalde veiligheidsafstand
in acht.
● De grasmaaier mag uitsluitend door
één enkele persoon worden bediend,
derden moeten zich buiten de
gevarenzone bevinden. (
9. Veiligheidsvoorzieningen
Voor een veilige bediening en ter
voorkoming van ondeskundig gebruik is de
machine met meerdere
veiligheidsvoorzieningen uitgevoerd.
Gevaar voor letsel!
Bij een eventueel defect aan een
van de veiligheidsvoorzieningen
mag de machine niet in bedrijf
worden genomen. Neem contact op
met een vakhandelaar, VIKING
beveelt u de VIKING vakhandelaar
aan.
0478 121 9903 A - NL
9.1 Veiligheidsvoorzieningen
De grasmaaier is met
veiligheidsvoorzieningen uitgerust om een
onopzettelijk contact met de maaimessen
en het uitgeworpen maaigoed te
voorkomen.
Hiertoe behoren de behuizing, de
uitwerpklep, de grasopvangbox en de
correct gemonteerde duwstang.
18
9.2 Bediening met twee handen
De elektromotor kan alleen worden
ingeschakeld door de startknop met de
rechterhand in te drukken en vast te
houden en daarna de motorstopbeugel
met de linkerhand naar de duwstang te
trekken.
9.3 Uitlooprem elektromotor
4.)
Na het loslaten van de motorstopbeugel
komt het maaimes na minder dan
3 seconden tot stilstand.
Een geïntegreerde uitlooprem verkort de
uitlooptijd tot de stilstand van de messen.
Na het inschakelen van de
elektromotor draaien de messen en
is er een windgeruis te horen. De
uitlooptijd duurt even lang als het
windgeruis na het uitschakelen van
de elektromotor, dit kan met een
stopwatch worden gemeten.
10. Apparaat in gebruik
nemen
10.1 Apparaat aansluiten
Gevaar voor stroomstoten!
Neem de
veiligheidswaarschuwingen in het
hoofdstuk ´Voor uw veiligheid´ in
acht. (
4.).
Bij gebruik van een kabelhaspel
moet de aansluitkabel volledig zijn
afgewikkeld, anders kan door
elektrische weerstanden verlies van
het vermogen en oververhitting
ontstaan.
Als aansluitkabels mogen alleen kabels
worden gebruikt die niet lichter zijn dan de
rubberen kabels H07 RN-
F DIN/VDE 0282.
Minimale diamater:
tot 25 m lengte: 3 x 1,5 mm²
tot 50 m lengte: 3 x 2,5 mm²
De koppelingen van de aansluitkabel
moeten van rubber zijn of met rubber
bekleed zijn en moeten voldoen aan de
norm DIN/VDE 0620.
Voedingsspanning en netfrequentie
moeten overeenstemmen met de
specificaties op het typeplaatje of de
specificaties in het hoofdstuk
´Technische gegevens´ (
17.).
De voedingskabel moet goed
afgeschermd zijn (
17.).
Dit apparaat is geschikt voor een
voedingsnet met een systeemimpedantie
Z
op het afnamepunt (huisaansluiting)
max
van maximaal 0,49 ohm (bij 50 Hz).
53