Opnameomstandigheden die scherpstellen lastig maken
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht of platte oppervlakken in
egale kleuren of andere gevallen waar minder details te zien zijn in lichte of donkere
partijen.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen of andere patronen waar alleen contrast is in de horizontale richting.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld ramen van wolkenkrabbers,
toetsenborden van computers enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van onderwerpen.
Onder lichtbronnen met constant veranderende helderheid, kleuren of patronen.
Nachtscènes of lichtpunten.
Het beeld flikkert onder tl- of ledverlichting.
Zeer kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het scherm.
Onderwerpen met sterk tegenlicht of spiegelende onderwerpen (bijvoorbeeld: auto met
sterk spiegelende oppervlakken enzovoort).
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf liggen en onder een AF-punt vallen
(bijvoorbeeld: dier in een kooi enzovoort).
Onderwerpen die in beweging blijven binnen het AF-punt en niet stil blijven staan door
camerabeweging of onscherpte van het onderwerp.
Gebruik van AF wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Ruis (lichtpuntjes, strepen enzovoort) verschijnt tijdens AF op het scherm.
51