5. INGEBRUIKNEMING
Starten van het toestel
LET OP
Hou tijdens het starten de messen uit de buurt van voorwerpen die zich vlakbij
bevinden.
a. Zorg dat de gaskabel in de vrijloop staat.
b. Plaats de schakelaar in stand "I (RUN)"
c. Start de benzinepomp tot de doorschijnende benzinetoevoerslang zich met brandstof vult.
d. Breng de starterhendel in de gesloten stand.
e. Zet het toestel plat op de propere ondergrond.
f. Trek kort en krachtig aan de startriem terwijl u het toestel met uw andere hand vasthoudt.
g. Laat de motor na het starten draaien om hem op te warmen. Druk op de gashendel.
DE MOTOR STILLEGGEN
a. Breng de gaskabel in de vrijloop.
b. Druk op de "STOP"-schakelaar tot het toestel volledig stilvalt.
AANWIJZING
Als het toestel niet onmiddellijk stilvalt hoewel u op de "STOP"-schakelaar heeft gedrukt, sluit
dan de smoorklep. Het toestel zal dan sneller stilvallen.
SNOEIEN
LET OP
•
De weersomstandigheden kunnen een invloed hebben op de aanmaak van het mengsel in de
carburator.
•
Zorg dat er niemand in de nabijheid staat van de haag die u aan het snoeien bent.
Bediening
Bediening van het toestel
Om de vermoeidheid te verminderen, kan de handgreep van het toestel 90° naar
rechts of naar links worden gedraaid. Activeer de gaskabel niet tijdens de regeling
van de handgreep.
Methode:
a.
Zet de hendel los door de blokkeerhendel te activeren.
b.
Draai de handgreep tot hij in de gewenste stand klikt.
c.
De handgreep is operationeel zodra hij goed is vastgeklikt.
Druk lichtjes op de gashendel. Het is niet aanbevolen om het motortoerental te sterk op te
drijven.
•
Snij geen te dikke takken met het toestel, want zo kunnen de messen beschadigd geraken en
zullen ze minder lang meegaan.
•
Kantel de heggenschaar 5° tot 10°. Dat verbetert het resultaat en vergemakkelijkt het werk.
•
Sta tijdens het snoeien altijd aan de kant van de carburator en niet aan die van de uitlaat.
•
Als u een nieuw toestel gebruikt, komt er na enkele minuten olie uit de overbrengingskast.
Dit wijst alleen op een olie-overschot en betekent niet dat het toestel defect is.
6. ONDERHOUD
LET OP
Leg het toestel stil en laat het afkoelen voor elke reparatie- of onderhoudsklus.
Messen
Controleer of de messen niet loszitten, gebroken of verwrongen zijn.
•
Controleer de mesranden, vijl ze zo nodig met een vlakke vijl. Punt:
a.
Slijp de uithoeken van het mes.
b.
Rond de basis van de hoeken af.
‐ 5 ‐