1. Moet de inschakelpositie richting veldgrens worden verplaatst, dan moet de
vertraging aan op bijv. 750 ms worden ingesteld,
wijzigingen, pagina
8 km/h met een meter verschoven richting de veldgrens.
2. Ligt de inschakelpositie te dicht bij de veldgrens en moet deze bijv. met een
meter worden verplaatst naar het midden van het veld, dan moet de afstand
x met een meter worden verhoogd (aangezien de vertraging niet negatief kan
worden). Aangezien door de wijziging van afstand x de uitschakelpositie
naar de veldgrens verplaatst wordt, moet de vertraging uit worden verhoogd
tot 2330 ms.
3. Moet uitsluitend de uitschakelpositie worden gewijzigd, dan kan dit via de ver-
traging gebeuren. Wordt de vertraging uit ingesteld op de waarde 2330 ms
bij een afstand x van 16,76 m, dan wordt de uitschakelpositie bij de ingestel-
de rijsnelheid met een meter verplaatst naar het midden van het veld.
4. Moet de uitschakelpositie richting veldgrens worden verplaatst, dan moet de
vertraging uit bijv. tot de waarde 1430 ms worden verlaagd. Zo wordt de uit-
schakelpositie met een meter verplaatst richting de veldgrens.
B
A
Afb. 4.28: Voorbeelden van wijzigingen
[A] Inschakelpositie eerder
[B] Optimale inschakelpositie
[C] Inschakelpositie later
[D] Uitschakelpositie later
[E] Optimale uitschakelpositie
[F] Uitschakelpositie eerder
[G] Veldgrens
40. Zo wordt de inschakelpositie bij een rijsnelheid van
C
Bediening
zie: Tabel voorbeelden van
E
D
G
4
F
39