2.3.2 Instelling van de parameters
■
Functies AAN/ UIT, Status indicatie en Helderheidswaarde indicatie
De functie ON / OFF schakelt de uitgang naar de toestand ON of OFF met behulp van het object ON / OFF:
•
AAN: inschakelen op het tijdens de laatste inschakeling toegepaste verlichtingsniveau.
•
UIT: uitschakelen.
De uitgangsstatus en het verlichtingsniveau worden aan de bus doorgegeven door de objecten Status indicatie en
Helderheidswaarde indicatie.
Object ETS
Object
AAN / UIT
Object
Status indicatie
Object
Helderheidswaarde indicatie
■
Functie Dimmen
Het dimmen kan relatief of absoluut zijn.
•
Relatief dimmen
De relatieve dimfunctie verhoogt of verlaagt geleidelijk het verlichtingsniveau van het lichtcircuit door langdurig op een drukknop
te drukken.
De functie Relatief dimmen wordt gestart door het object Dimmen.
Object ETS
Object
Dimmen
Object
Status indicatie
Object
Helderheidswaarde indicatie
8514 51 xx / 61 xx - 8564 81 xx
Parameters ETS
Functie
AAN / UIT
Parameters ETS
Functie
Relatief dimmen
23/38
Configuratie en programmering
Uitgang
Uitgang
6T 8011-56a