7
8
NL
9
12
9. Installatie
27
9.1 Wateraansluiting
• Controleer of er helder water uit de
waterkraan (27) komt�
Bij installatie dient de leiding altijd grondig
doorgespoeld te worden!
• Omdat de waterkwaliteit van regio tot regio
31
sterk uiteenloopt, moet er tussen de
waterkraan (27) en de waterslang (34) een
32
fijnfilter (32) gemonteerd worden�
33
Het fijnfilter (32) beschermt de
34
doorstroombegrenzer in de waterklep
van het apparaat tegen verontreiniging�
• Sluit de waterkraan (27)�
• Sluit een kniestuk van 90° (33) aan op de
waterkraan (27) en monteer het fijnfilter (32)
(met de pijl in de doorstroomrichting) en de
35
dubbele nippel (31) hieraan�
Controleer of zich in de
schroefdraadaansluitstukken van de
waterslang (34) een zeefelement (34a)
en twee afdichtingen (34b) bevinden�
• Sluit de waterslang (34) aan op de
watertoevoer (35) van het apparaat
(schroefdraadaansluitstuk met zeefelement) en
op de dubbele nippel (31)�
34
34a
34b
9.2 Aansluiten van de waterafvoer
• De waterafvoer moet beslist worden
aangesloten op een beluchte sifon�
• Leg de afvoerslang (36) zodanig dat hij op
ieder punt afloopt in de richting van de sifon:
kort de slang in op de juiste lengte�
36
9000-608-25/30
2011/04/13