4. Metingen
Wanneer de meter voor de eerste keer wordt ingeschakeld, heeft hij de volgende
instellingen:
Luchtsnelheid: m/sec.
-
Temperatuur: °C
-
Luchtstroom: „CMM"
-
Oppervlak: meter
-
De bemonsteringstijd van de datalogger functie is 2 seconden.
-
Indien u deze instellingen wilt veranderen, lees dan paragraaf 5 van deze handleiding.
Belangrijk:
Nadat u de platte stekker van de sensor in de overeenkomstige aansluiting (3-16)
van het apparaat hebt gestopt, moet u hem vastzetten. Dit doet u door de
schakelaar (3-18) naar rechts te schuiven. Als u dit niet doet, gaat het apparaat
niet aan.
Als u de platte stekker uit het apparaat wilt halen, zorg dat u de schakelaar eerst
naar links schuift.
Als u de platte stekker niet uit het appraat kunt halen, kijk dan eerst of de
schakelaar wel naar links staat.
4.1. Meting luchtsnelheid / luchttemperatuur
Sluit de sensor op het apparaat aan door de platte stekker van de sensor (3-18) in de
overeenkomstige aansluiting van het apparaat (3-16) te stoppen. Schuif de schakelaar
(3-17) naar rechts om de sensor vast te zetten. Als u de sensor niet vastzet, kunt u het
apparaat niet inschakelen. Doe het apparaat aan en druk op de „FUNCTION" toets (3-6)
totdat er op het scherm m/s, km/h, ft/min, knot, mile/h verschijnt. Het apparaat staat in
de meetmode om de luchtsnelheid en –temperatuur te meten. Hou de sensorkop (3-19)
in de luchtstroom die u wilt meten. Let er op dat het gele merkje op de sensorkop (3-19)
zich in de wind bevindt. Bovenaan het scherm verschijnt de luchtsnelheid en rechts
onderaan de luchttemperatuur.
4.2. Meting luchtstroom
Sluit de sensor op het apparaat aan door de platte stekker van de sensor (3-18) in de
overeenkomstige aansluiting van het apparaat (3-16) te stoppen. Schuif de schakelaar
naar rechts (3-17) om de sensor vast te zetten. Als u de sensor niet vastzet, kunt u het
apparaat niet inschakelen. Doe het apparaat aan en druk op de „FUNCTION" toets (3-6)
totdat er op het scherm „CMM" of „CFM" verschijnt. De display toont bovenaan de
gemeten luchtstroom, rechts onderaan „CMM" of „CFM" en de gebruikte oppervlakte
eenheid „Meter^2" of „Ft^2" en onderaan, het ingestelde oppervlak. Hou de sensorkop
(3-19) in de te meten luchtstroom, let erop dat het gele merkje op de sensorkop (3-19)
naar de kant wijst, waar de wind vandaan komt.
4.3. „HOLD" functie
Wanneer u op het scherm een meetwaarde vast wilt houden, op de „HOLD" toets (3-3)
drukken. Door nogmaals op de „HOLD" toets (3-3) te drukken, keert u terug naar de
normale meetmodus.
Gebruiksaanwijzingen
^2 (vierkante meter)
6
www.pcebrookhuis.nl