Rookmeldsysteem RMS
Inbouwconfiguratie en montage
De rookmelder moet zo trilvrij mogelijk worden ingebouwd. Een
neerslag met waterdamp, desinfecterend middel, stof, roet (uit-
laatgas) of dauw leidt tot een alarm- of storingsmelding.
Montage kanaalinbouw
1. Plaats voor rookmelder bepalen (niet in de revisieopening
van de brandwerende klep), midden aanduiden.
2. Opening met ø120 mm uitsnijden.
3. Boor de bevestigingsgaten (alleen bij inbouw in het luchttoe-
voerkanaal).
4. Plaats de meegeleverde isolatiehulsen in de montagegaten.
5. De rookmelder met montageframe en dichting plaatsen, met
vleugelmoeren of tapschroeven bevestigen.
6. Let bij de inbouw op de uitblaasrichting.
7. Elektrische bedrading volgens schakelplan uitvoeren.
8. Voor het in bedrijf stellen van het RMS moet het kanaalsy-
steem volledig worden gereinigd. Let op: na het reinigen van
de frontplaat moet deze met een antistatische spray worden
bespoten.
Bij de inbouw van de rookmelder RMS II-L mag binnen een ra-
dius van 100 mm niets aanwezig zijn dat een reflectie van het
door de sensoren uitgezonden signaal kan veroorzaken.
Aansluiting
Spanningsvoorziening aansluiten. De oranje werkingsweergave
knippert wanneer de uitgangsspanning aanwezig is.
Verbindung RMS II-L en RM tot stand brengen
De verbindingskabel tussen de rookmelder RMS II-L en de re-
laismodule RM moet van een beschermende mantel (in de leve-
ringsomvang inbegrepen) worden voorzien en moet zodanig
worden gelegd dat hij tegen mechanische beschadigingen is be-
schermd, rekening houdend met de plaatselijke omstandighe-
den.
Constructiewijzigingen voorbehouden.
Tip
Voor de eerste ingebruikname van de rookmelder moeten de ka-
nalen worden gereinigd om een ongewenste alarmmelding te
vermijden.
De relaismodules beschikken over een regelaar met stroombe-
grenzing en thermobeveiliging. Bij kortsluiting schakelt de rege-
laar de uitgangsspanning uit. Een onderbreking van de
netvoedingsspanning of de "+"-uitgangsleiding stelt de rookmel-
der terug in werking.
Na de gebruiksklare inbouw van de rookmelder RMS op de
plaats van bestemming moeten de juiste installatie en de correc-
te werking, in het bijzonder het onberispelijke samenwerken van
alle componenten, direct voor de eerste inbedrijfstelling van de
brandwerende of rookklep door een keuring worden vastge-
steld. De keuring moet door de bouwopdrachtgever van de ven-
tilatie-installatie worden gedocumenteerd. De documenten
moeten door de bouwopdrachtgever/gebruiker van de ventila-
tie-installatie worden bewaard.
Voor onderhoud, reparatie en nazicht enz. moeten voldoende re-
visieopeningen in aantal en grootte door de installateur worden
voorzien.
RMS II-L
Functie (speciale handeling met strooilicht)
Twee sensoren in de rookmelder zenden een lichtstraal uit en
meten of de lucht onder de afdekplaat met rook of andere deel-
tjes is gecontamineerd. Voordat er een alarmmelding wordt ge-
activeerd, moeten meerdere meetcycli worden doorlopen,
waarbij een contaminatie van de lucht moet worden gemeten.
Als de contaminatie niet permanent aanwezig is wordt de interne
meetcyli-teller gereset. De gevoeligheid van de rookmelder
wordt in de fabriek onwijzigbaar ingesteld. De alarmuitgang is
uitgevoerd als potentiaalvrij stopcontact. De rookmelder kan via
afstandsactivering naar operationaliteit worden gereset.
Als de stroom uitvalt bij de rookmelder, moet dit in de centrale
worden aangegeven. In dit geval wordt de stroomkring voor de
activeringssystemen van de aangesloten brandwerende kleppen
onderbroken en worden de kleppen gesloten. Manipulatie aan
de rookmelder, bijv. door afplakken van de sensoren, wordt ge-
detecteerd en via een potentiaalvrij contact (storingsuitgang) in-
dien nodig aan de centrale gemeld. Afzettingen op de afdekplaat
van de rookmelder worden gedetecteerd en geanalyseerd. Als
een bepaalde vervuilingsgraad wordt overschreden, dan wordt
dit via een potentiaalvrij contact van de storingsmelding aan de
centrale gemeld. Daardoor heeft het rookdetectiesysteem een
automatische controle.
09/11 - 4
Staat:
06.11.2023
Terugname niet mogelijk!