De teller ND 231 is bedoeld voor aansluiting van twee HEIDENHAIN lengtemeet-
systemen of impulsgevers met sinusvormige uitgangssignalen.
Ieder meetsysteem heeft één of meerdere - in het bijzonder ook
"afstandsgecodeerde" - referentiemerken.
Bij het passeren van een referentiemerk wordt een signaal geproduceerd, dat deze
positie als referentiepunt kenmerkt. Nadat opnieuw is ingeschakeld, wordt door het
passeren van het referentiepunt van beide meetsystemen de - d.m.v. bepalen
referentiepunt - vastgelegde relatie tussen posities en afleeswaarden weer hersteld.
Bij afstandsgecodeerde referentiemerken is een verplaatsing van maximaal 20 mm
per meetsysteem voldoende voor het weer herstellen van de relatie tussen posities
en afleeswaarden, na het opnieuw inschakelen.
Inschakelen
0
1
Ent...CL
5 , 6 9 7
Wanneer de referentiemerkverwerking niet gewenst wordt, dan moet de
toets CL in plaats van de toets ENT ingedrukt worden.
Referentiepunt bepalen
Bij het bepalen van het referentiepunt wordt een bepaalde positie toegekend aan de
bijbehorende afleeswaarde.Het referentiepunt heeft betrekking op één van de beide
meetsystemen of op de som- of verschilwaarde (zie "weegave kiezen").
Bij de ND 231 kunnen twee van elkaar onafhankelijke referentiepunten vastgelegd
worden.
4 0
Tussen de beide referentiepunten kan willekeurig overgeschakeld worden.
Referentiepunt 2 moet gekozen worden, wanneer kettingmaten weergegeven
moeten worden!
Teller inschakelen (schakelaar op achterkant behuizing).
• Teller toont
• Status REF knippert.
Referentiemerkverwerking inschakelen.
• Teller toont de laatste waarde, die toegekend is aan de
referentiemerkpositie.
• Status REF knippert.
• Decimale punten knipperen.
Referentiepunten in beiden assen passeren.
Beide assen verplaatsen, totdat de teller telt en geen decimale
punt meer knippert.
De teller is gebruiksklaar.
Referentiepunt 1 of 2 kiezen.
Getalswaarde ingeven, b.v. 40.
Ingegeven getalswaarde overnemen.
.