2
Werkingsprincipe van het systeem
De centrale eenheid stuurt permanent de oplaadregelaars via een op de klemmen Z1-Z2 aanwezige
spanning, die de oplading bepaalt tijdens de door het apparaat bewaakte cyclus. Gedurende de
oplading bedraagt de spanning 3,6 V tot 2,85 V en bij het ontlaadeinde 3,6 V. De stuurspanning
is afhankelijk van de buitentemperatuur, het tijdsverloop en de ingestelde parameters.
De oplaadregelaar meet permanent de restwarmte door het laadpercentage af te trekken en dit te
vergelijken met de stuurspanning. Wanneer bij de oplaadvrijgave (aanwezigheid van LF-fase), de
gemeten oplading minder bedraagt dan de gevraagde oplading, worden de oplaadcontactoren
ingeschakeld.
E1
100
-2,85
80
-3,00
60
-3,15
40
-3,30
ATW =
E15
20
-3,45
0 °C
0
-3,60
-20
-10
0
10
20
E2
Buitentemperatuur
E1
bepaling van de buitentemperatuur overeenstemmend met de volle lading = buitentemperatuur voor
dewelke de installatie berekend is
E2
buitentemperatuur vanaf dewelke het niet meer nodig is te verwarmen
E3
deze instelling laat toe de oplading in het midden of op het einde van de oplaadperiode te plaatsen
(zie verschuiving van de oplaadperiode)
E4
deze instelling bepaalt de theoretische ontlaadsteilheid, om al dan niet een dagnalading uit te voeren
E15
deze instelling bepaalt een minimale basisoplading vanaf het ogenblik dat de buitentemperatuur lager
is dan E2
E10
bepaling van het percentage dagnalading (bijkomende oplading)
UMD cyclusduur bewaakt door de centrale eenheid
TU
omschakeling nachtsteilheid/dagsteilheid
ATW gemiddelde actieve buitentemperatuur
Instelling van de parameters van de centrale eenheid
De aansluitingen moeten uitgevoerd worden door een bevoegd elektro-installateur, met inacht-
neming van het bedradingsschema en overeenkomstig de lokaal geldende elektrische voor-
schriften.
De elektriciteitsmaatschappij dient geraadpleegd te worden om eventueel opgelegde instellingen
te bepalen.
De parameterprogrammering van de centrale eenheid is in 2 menu's verdeeld:
}
een menu bestemd voor de eindgebruiker
}
een menu bestemd voor de installateur om het apparaat aan te passen aan de installatie en de
verplichtingen van de elektriciteitsverdeler.
De parameters worden weergegeven op een LCD-scherm.
}
De parameters worden doorlopen via de toets
}
De parameterwaarde wordt gewijzigd met de toetsen
}
Voor de parameters E2 en E10, wordt de instelling uitgevoerd d.m.v. 2 potentiometers
Ladebeginn (E2) en Zusatzladung (E10)
}
Behalve de instelbare parameters, geeft het display de status van het systeem en de gemeten
waarden weer.
E3
TU
E10
0
2
4
6
8
10
12
14
Variatie van de stuurspanning tijdens de cyclus («0» stemt
overeen met het begin van het verlaagd tarief, bv. 22.00 h)
Anzeige
+
of
–
Instel-
voorbeeld
E1 = -5 °C
E2 = 17 °C
E15 = 20 %
E3 = 7 h
UMD
TU = 10 h
E10 = 85 %
E4 = 20 %
E4
UMD = 22 h
16
18
20
22