Door Titon aanbevolen:
1.
De HRV wordt aangesloten met Ø150mm kanalen.
2.
De eenheid wordt met een kort stuk flexibel kanaal van circa 200mm lang verbonden met het kanaalstelsel.
3.
Eventueel toegepaste buigzame kanalen moeten strak aangetrokken worden.
4.
De afstand tussen de HRV-eenheid en scherpe bochten in het kanaalsysteem dient ten minste 200 mm te bedragen. Het kanaal moet worden
geïsoleerd op de plaats waar het doorleiden onverwarmde ruimten en holtes loopt met het equivalent van ten minste 25 mm van een materiaal
met een warmtegeleidingsvermogen van ≤0,04 W/(m.K) om de kans op condensvorming te verkleinen. Waar een kanaal buiten boven dakniveau
uitsteekt, moet het gedeelte boven het dak geïsoleerd worden of moet er net onder dakniveau een condenspot gemonteerd worden.
5.
Kanalen binnen de verwarmde gebouwschil tussen de uitwendige uitmondingen en de 'Uit buitenlucht'- en 'Naar buitenlucht'-poort van de
eenheid moeten extra geïsoleerd en omwikkeld worden met een dampdichte laag buiten de isolatie.
6.
Waar kanalen door brandwerende constructies lopen, moeten ze op passende wijze brandwerend worden gemaakt overeenkomstig de
voorschriften in Deel B van de Bouwvoorschriften (voor Engeland en Wales).
7.
Een kanaalcondensaatafvoer moet op verticale Naar buitenlucht-kanalen gemonteerd worden.
8.
Kanalen moeten zodanig worden geïnstalleerd dat de luchtstromingsweerstand tot een
minimum wordt teruggebracht.
9.
Op de 'Uit buitenlucht'- en 'Naar buitenlucht'-poort aangesloten kanalen moeten
van/naar de buitenlucht buiten de schil van het gebouw gaan.
10.
Kanaalverbindingen met de kanaalpoorten van de eenheid moeten zodanig
worden bevestigd dat een afdichting voor lange tijd gewaarborgd is. Als een
kort stuk flexibel kanaal gebruikt wordt, dient dit vastgezet te worden
met een slangklem.
11.
Er bestaat een minimumafstand van 2 meter tussen
de uitwendige uitmonding van de toevoer en
van de afvoer.
4