Indien er in normale toestand meer stroom wordt afgenomen dan toegelaten, dan wordt een storingsmelding
gegeven. De grens waarbij storing wordt gegeven is dynamisch omdat ook het stroomverbruik op de lussen en
het aantal geactiveerde relais variabel is.
Indien het extern stroomverbruik hoog is en net tegen de toelaatbare grens, dan is het mogelijk dat de grens
overschreden wordt op het moment dat bijvoorbeeld het stroomverbruik op een lus 100mA stijgt. Dit resulteert
dan in de storingsmelding: 'stroom externe verbruikers te hoog'.
Stroomverbruik dat de centrale zelf opneemt in normale toestand:
125mA (+25mA extra per geactiveerde relais) (+95mA voor een geïntegreerd bediendingspaneel)
Indien minder dan 6 lussen actief zijn dan daalt de 125mA met 13mA per ongebruikte lus.
Het stroomverbruik van de detectoren: Neem 1mA per IOT detector en 3,5mA voor elke kortsluitisolator.
Voorbeeld 1:
GMC+ met extern geplaatst (en extern gevoed) bedieningspaneel, met 200 IOTs en 18 kortsluitisolators, dit is
263mA extra, geeft dan een totaal eigenverbruik van 388mA.
Dit geeft een toegelaten stroom voor externe gebruikers van 1,6A (3,6A tijdens alarm).
Voorbeeld 2:
GMC+ met intern geplaatst (en intern gevoed) bedieningspaneel, met 200 IOTs en 18 kortsluitisolators, dit is
263mA + 85mA extra, geeft dan een totaal eigenverbruik van 473mA.
Dit geeft een toegelaten stroom voor externe gebruikers van 1,5A (3,5A tijdens alarm).
Het stroomverbruik van de externe gebruikers kan opgevraagd worden met het ConfiGMC programma.
Indien de centrale werkt bij extreme temperaturen, bijvoorbeeld bij +45°C, dan is het mogelijk dat bij zware
belasting de voeding toch te warm wordt. Van zodra de temperatuur van het koelblok boven 65°C stijgt, wordt
er een storingsmelding gegeven. Indien de zware belasting aanhoudt en de temperatuur van het koelblok 75°C
bereikt, dan schakelt de centrale zichzelf uit. Pas indien de temperatuur onder 50°C is gezakt start ze terug. De
externe gebruikers blijven in de 'dode' tijd wel gevoed op +24V.
21