4.5.
Modus F5 – Differentiële thermostaat
Parameter
Beschrijving
P5.1
Sluitingsverschil – bepaalt het temperatuurverschil bij de sensoren T1 –
T2 om het relais te sluiten.
P5.2
Openingsverschil – bepaalt het temperatuurverschil bij de sensoren T1
– T2 om het relais te openen.
Minimale temperatuur van de sensor T1 – bepaalt de temperatuur bij
P5.3
de sensor T1, waarop het relais wordt gesloten als er tegelijkertijd
voldaan wordt aan de voorwaarde van het schakelverschil van P5.1.
P5.4
Maximale bedrijfstemperatuur van de sensor T1 – als deze
temperatuur
(beschermingsfunctie).
P5.5
Maximale bedrijfstemperatuur van de sensor T2 – als deze
temperatuur
(beschermingsfunctie).
P5.6
LED 3-indicatie – geeft de sluiting (opening in de negatieve logica) van
het relais aan.
P5.7
Negatieve relaislogica – omgekeerde logica van de relaisfunctie
(permanent gesloten in de stand-by modus).
P5.8
Minimale sluitingstijd van het relais – gebruikt om de te frequente in-
en
uitschakeling
Parameterbeschrijving, zie P1.7.
P5.9
Minimale pauzetijd van het relais – gebruikt om de te frequente in- en
uitschakeling
Parameterbeschrijving, zie P1.8.
Einde
Het verlaten van de instelmodus
Het actuele mogelijke bereik van de verschillen hangt af van de instellingen van de grenzen. Voorbeeld: Als het
sluitingsverschil ingesteld is op 15 °C, zal het instellingsbereik van het openingsverschil 1 °C – 14 °C zijn.
voor het gebruik van de modus F5
Voorbeeld
De
thermometer
bewaakt
warmwaterreservoir (bijv. in een circuit met een boiler voor
vaste brandstof)
Het relais wordt gesloten, als de temperatuur T1 van het
verwarmingswater in het reservoir met het vereiste aantal
graden (P5.1, schakelverschil) hoger is dan de temperatuur
T2.
Het relais zal worden geopend, als het verschil van de
temperaturen van T1 en T2 daalt tot de ingestelde waarde
(P5.2, het openingsverschil), of als de maximale ingestelde
temperatuur van warm water in het reservoir (P5.5) wordt
bereikt.
Aldus kunnen de instellingen van het sluitings- en
openingsverschil gebruikt worden voor het besturen van de
temperatuur van het verwarmingswater. U kunt ook de
minimale werktemperatuur T1 instellen om te voorkomen dat
de
boiler
gekoeld
wordt
vermogenstoename (P5.3).
5.
Waarschuwingsindicatie
Een ontbrekende temperatuursensor, die nodig is voor de geselecteerde functie, wordt aangegeven met knippering van de
LED 3 en de respectievelijke LED 1 of LED 2. Als slechts één sensor op een bepaalde modus kan worden aangesloten,
moet deze altijd aangesloten worden op klem T1. In de modus F1 is de waarschuwingsindicatie actief bij overschrijding van
de grenswaarden. De akoestische indicatie kan worden uitgeschakeld met de parameter P1.3. Als er in de modus F1 geen
sensor is aangesloten op de klemmen T2, moet de parameter P1.4 ingesteld worden op OFF. In de modi F2 – F5 kan de
verlichting van de LED 3 het sluiten/openen van het relais aangeven (als de indicatie van de relaisstatus geactiveerd wordt
door de respectievelijke parameter).
Multifunctionele elektronische thermometer TM-201A
wordt
overschreden,
wordt
wordt
overschreden,
wordt
van
het
aangesloten
van
het
aangesloten
het
laden
van
tijdens
de
fase
het
relais
geopend
het
relais
geopend
apparaat
te
beperken.
apparaat
te
beperken.
het
van
- 6 -
Bereik
Standaard
1 °C tot 30 °C
10 °C
1 °C tot 30 °C
3 °C
30 °C
-20 °C tot +105 °C
UIT/
UIT
-20 °C tot +105 °C
UIT/
UIT
-20 °C tot +105 °C
ON / OFF
AAN
ON / OFF
UIT
OFF, 1 tot 15 min
UIT
OFF, 1 tot 15 min
UIT
MNU51803