De draadloze gecombineerde rook- en warmtedetector JA-151ST-A
De
JA-151ST-A
is
een
JABLOTRON JA 100. Het apparaat wordt gebruikt om brandgevaar te
detecteren in het interieur van woon- of bedrijfsgebouwen. De detector
wordt gevoed met drie alkaline batterijen van het type LR6 (AA), die niet
meegeleverd worden. We raden aan deze te kopen met de detector. De
detector geeft brandgevaar visueel aan met behulp van de ingebouwde
LED-indicator en akoestische signalering.
De JA-151ST-A kan akoestisch ieder ander alarm aangeven zoals
inbraak of sabotage. De detector bestaat uit een optische rookmelder
en een warmtedetector. De optische rookdetector is zeer gevoelig voor
grote stofdeeltjes die in dichte rook voorkomen. Hij is minder gevoelig
voor kleinere deeltjes gegenereerd door de verbranding van vloeistoffen
zoals alcohol. Daarom bevat de branddetector ook een ingebouwde
warmtedetector, die een langzamere reactie heeft, maar is in staat veel
brand te detecteren met slechts een kleine hoeveelheid rook. De detector
heeft een statusreactie (rapporteert ZIJN activering en overschakeling
naar de stand-bymodus). Het product is niet geschikt voor industriële
gebouwen. De detector moet worden geïnstalleerd door een ervaren
vakman met een geldig certificaat afgegeven door een erkende
producent.
Plaatsing van de detector
De rookmelder moet zodanig worden geïnstalleerd op plekken, waar
de rook gemakkelijk de detector indrijft ten gevolge van natuurlijke
thermische circulatie (gewoonlijk tegen het plafond). De detector kan
alleen gebruikt worden in gesloten ruimten. Het is niet geschikt voor
ruimten waar rook zich kan verspreiden en afkoelen (bijvoorbeeld in
hoge ruimtes met een hoog plafond hoger dan 5 m). De rook zou de
detectorpositie niet bereiken.
De detector dient altijd geplaatst worden in de sectie, die naar de
uitgang van het gebouw (vluchtroute) leidt. Zie afb. 1. Als het gebouw
een oppervlakte van meer dan 150 m
bijkomende detector op een andere geschikte plek noodzakelijk. Zie
afb. 2.
3
4
1
2
afb. 1
3
2
In flats met meerdere verdiepingen en eengezinswoningen dient de
detector boven de trap te worden geïnstalleerd. Het wordt aanbevolen
om extra detectoren te plaatsen in alle ruimten, waar mensen slapen.
Zie Afb. 3.
Installatie op het niveau van plafonds
Plaats, als het mogelijk is, de detector in het midden van de kamer.
De detector mag niet worden verzonken in het plafond wegens de
mogelijkheid van een warme luchtlaag langs het plafond. Plaats de
detector nooit in de hoek van de kamer, er is een onvoldoende
luchtcirculatie. Installeer de detector altijd ten minste op een afstand
van 0,5 m van de hoek, zie afb. 4.
Installatie op schuine plafonds
Indien het plafond niet geschikt is voor montage op een vlak
oppervlak (bijvoorbeeld een kamer onder een daknok), kan de detector
worden geïnstalleerd zoals weergegeven in afb. 5.
De draadloze gecombineerde rook- en warmtedetector JA-151ST
component
van
het
alarmsysteem
2
heeft, is de installatie van een
3
1
2
5
6
Afb. 2
6
1
afb. 3
TOP
Afb. 4
het midden van de kamer, de meest geschikte locatie.
aanvaardbare locatie
Muren, scheidingswanden, barrières en
roosterplafonds
De detector dient geïnstalleerd te worden op een afstand van
minimaal 0,5 m van elke muur of schoot. In een smalle ruimte met een
breedte van minder dan 1,2 meter moet(en) de detector(en) geplaatst worden
in het middelste derde van zijn breedte. Indien de kamer verdeeld is in
secties door meubilair, rekken of semischeidingswanden, die niet reiken
tot het plafond, wordt de ruimte als volledig gescheiden beschouwd,
wanneer de afstand tussen de bovenkant van deze scheidingsobjecten
en het plafond minder dan 0,3 m bedraagt. Een vrije ruimte van tenminste
0,5 meter wordt vereist onder en rond de detector. Welke dan ook
onregelmatigheden van het plafond (bijvoorbeeld steunbalken) van meer dan
5% van de hoogte van het plafond moeten beschouwd worden als een muur
en de hierboven genoemde beperkingen zouden van toepassing moeten
blijven.
Ventilatie en luchtcirculatie
De detectoren mogen niet geïnstalleerd worden rechtstreeks in/bij
openingen voor ventilatie of airconditioning. Als er lucht toegevoerd
wordt via een geperforeerd plafond, moet elke detector zodanig worden
geplaatst, dat er zich geen perforatie bevindt binnen een straal van 0,6
4
m van de detector in alle richtingen.
Vermijd het installeren van de detector op de volgende
locaties:
plaatsen
met
hoekpunten van A-vormige daken, etc.)
5
Plaatsen blootgesteld aan stof, sigarettenrook of stoom
Plaatsen met een te intensieve luchtcirculatie (in de buurt van
ventilatoren, warmtebronnen, uitgangen van airconditioning, enz.)
in keukens en vochtige ruimten (omdat stoom, rook of vette dampen
vals alarm kunnen veroorzaken of de gevoeligheid van de detector
verminderen).
in gebieden met veel kleine insecten, die vals alarm kunnen
veroorzaken
Waarschuwing:
De meeste valse alarmen worden veroorzaakt door
Zie norm CEN/TS 54-14 voor gedetailleerde installatierichtlijnen.
Bij het installeren van de detector houdt u zich aan de procedures
aanbevolen in de vorige alinea's.
Afb. 6: 1 – het openen van het detectordeksel; 2 – het sluiten van het
detectordeksel; 3 – indicatie van de optische status; 4 – de pijl, die aangeeft,
dat de detector geplaatst dient te worden; 5 – productiecode 6 – externe
antenneconnector; 7 – batterijhouders;
1 /3
0.5m
0,9 m
een
zwakke
luchtcirculatie
een onjuiste detectorlocatie.
Installatie
Afb. 5
(niches,
hoeken,
MLW26101