2.4
Circulatieleiding
Dit toestel kan worden aangesloten op een systeem met circulatieleiding, zie figuur 2.
Indien een circulatieleiding wordt toegepast dan MOET er een inlaatcombinatie in de koudwatertoevoerleiding worden
aangebracht. Het overstortventiel van deze combinatie zorgt ervoor, dat de hoogst toelaatbare waterdruk van 8 bar
niet wordt overschreden. De afvoer van de inlaatcombinatie dient via een open trechterverbinding aangesloten te
worden op de riolering. Deze overstortleiding mag niet kunnen bevriezen.
Voor een goede werking moet de pomp in het circulatiesysteem een opvoerhoogte hebben van tenminste 35 kPa bij
3
6,6 l/min (0,40 m
/h).
2.5
Cascadeopstelling
Tot maximaal vijf toestellen kunnen parallel worden geschakeld, zie figuur 3. Om een parallel schakeling goed te laten
werken moet een cascaderegelaar worden toegepast. De cascaderegelaar zorgt er voor dat er zo veel toestellen in
bedrijf komen als nodig zijn om aan de vraag te voldoen, de overige toestellen worden afgesloten zodat hier geen water
doorstroomt. Daardoor blijft de tapdrempel van één toestel (1,5 l/min) ook bij een cascadeopstelling van toepassing.
De cascaderegelaar zorgt verder voor een automatische volgordeomkering waardoor het aantal bedrijfsuren voor alle
toestellen gelijk blijft.
Een verdere uitbreiding is mogelijk door maximaal vijf cascaderegelaars aan elkaar te koppelen waardoor tot 25
toestellen kunnen worden aangestuurd.
2.6
Opstelling in combinatie met voorraadvat
Figuur 4 toont een opstelling in combinatie met een voorraadvat.
Wordt het toestel in combinatie met een voorraadvat opgesteld dan MOET een inlaatcombinatie in de
koudwatertoevoerleiding worden aangebracht. Het overstortventiel van deze combinatie zorgt ervoor, dat de hoogst
toelaatbare waterdruk van 8 bar niet wordt overschreden. De afvoer van de inlaatcombinatie dient via een open
trechterverbinding aangesloten te worden op de riolering. Deze overstortleiding mag niet kunnen bevriezen.
figuur 2
figuur 3
3