Opstarten
1. Zet de werkingsschakelaar in op manueel. De pomp moet nu functioneren.
2. Controleer of het systeem volledig is ontlucht. Indien niet moet u de
pomp stopzetten en het ontluchtingsventiel of de ventielen weer
open zetten. Voeg water toe aan het systeem totdat het vereiste
waterdrukniveau is bereikt.
Herstart de pomp.
Herhaal dit totdat het systeem volledig is ontlucht.
3. Stel de gewenste stroom in door aan het drukregulerend ventiel te draaien.
4. Zet de schakelaar in op afstand. De pomp zal stilvallen.
5. Start de koelgroep op. De koelgroep zal de pomp opstarten.
∆
6. Controleer of
t van de koelgroep zoals verwacht is. Indien nodig
kunt u de stroom regelen met behulp van het drukregulerend ventiel.
Opmerking
Stroom
- De gewenste stroom is afhankelijk van de capaciteit van de aan-
gesloten koelgroep en de gewenste
handleiding en gebruiksaanwijzing van de koelgroep).
- Als de manometers zijn gemonteerd kan de stroom worden ver-
minderd door het drukverschil over de pomp. Raadpleeg afbeel-
ding 5 voor de weerstandgegevens van de pomp en hydraulische
module:
Pompgegevens
----
Weerstand van hydraulische module + waterfilter
V
OORWAARDEN VOOR VERWIJDERING
Het ontmantelen van de unit moet gebeuren in overeenstemming met
de desbetreffende lokale en nationale reglementeringen.
S
TORINGSOPSPORING
Dit hoofdstuk biedt u bruikbare informatie voor het opsporen en oplossen
van bepaalde problemen die kunnen voorkomen in de hydraulische
module. Vooraleer te starten met de storingsopsporing dient u de unit
uitgebreid visueel te controleren zodat u voor de hand liggende
problemen opmerkt.
S
YMPTOM
1. De waterstroom is te klein
2. De pomp maakt geluiden (cavitatie)
3. Het veiligheidsventiel gaat open
4. De motor gaat over zijn toeren.
∆
t (raadpleeg de montage-
M
OGELIJKE OORZAKEN
a. Het afsluitventiel is niet volledig open.
b. Er zit lucht in het systeem.
c. Het filter is niet rein.
d. Het circuit wordt belemmerd.
e. Het drukregulerend ventiel is onvoldoende
geopend.
f.
De gekozen pomp heeft een te beperkte
capaciteit.
a. Het afsluitventiel is niet volledig open.
b. Er zit lucht in het systeem.
c. Het filter is niet rein.
d. De voordruk en vereiste waterdruk zijn niet
in overeenstemming met de
montageinstructies.
a. De voordruk en vereiste waterdruk zijn niet
in overeenstemming met de
montageinstructies.
a. De instelling van de overstroombeveiliging
F1B in de schakelkast is te laag.
A
CTIE
a. Open volledig het afsluitventiel.
b. Ontlucht het systeem.
c. Reinig het filter.
d. Verwijder de obstructie.
e. Open meer.
Controleer ∆p over de pomp.
f.
Monteer een krachtiger pomp.
a. Open volledig.
b. Ontlucht het systeem.
c. Reinig het filter.
d. Herbereken de waarden vermeld in de
hoofdstukken "Instellen van de voordruk van
het expansievat" en "Vullen met water".
a. Herbereken de waarden vermeld in de
hoofdstukken "Instellen van de voordruk van
het expansievat" en "Vullen met water".
a. Pas de overstroombeveiliging aan aan het
nominaal opgenomen amperage (raadpleeg
het hoofdstuk "Technische gegevens").
4