Installatie en Onderhoud
5.4. Nota's mbt bedrading
We
verwijzen
naar
hoofdstuk
betreffendet de specificaties aangaande klemmen en bedrading.
Indien een draad of afscherming twee aardingspunten verbindt die
op een verschillend potentiaal staan (voltage), wordt een stroomlus
gecreëerd. Indien de instructies correct worden uitgevoerd, is de
afscherming enkel aan één zijde geaard.
De
aardingsklem
is
een
beschermende aarding.
Een beschermende aarding zorgt voor bescherming tegen
elektrische schokken bij een enkelvoudige fout. Dit product heeft
een dubbele isolatie en heeft dus geen nood aan een
beschermende aarding.
Een functionele aarding wordt gebruikt opdat het product kan
werken. In deze toepassing wordt de aarding gebruikt als afvoer
van elektrische interferentie. Verbindt de afschermingen met de
aardingsklem van de regelaar, conform de EMC richtlijn.
5.5. Aansluiting van de sonde
De maximum kabellengte tussen sonde en regelaar is 100 m.
Iedere kabel of bedrading dient dezelfde sectie te hebben.
5.6. Sonde in de spuileiding of condensaatleiding
– CP10
Bij de meeste toepassingen dient de aanwezige bedrading van de
CP10 (1,25 m) verlengd te worden. Indien dit niet nodig is, dient u
de klemmen 50 & 51 en 52 & 53 te verbinden.
Waar paren geleiders aan een verdeeldoos aangesloten zijn, is het
noodzakelijk de vier draden door te trekken tot aan de regelaar,
omwille van spanningsval.
Afscherming.
CP30 en CP32
Geleidingssonde
Geleidingssonde
Fig. 21: Signaalcircuit (bovenaanzicht)
Nota : De klemmen 53, 54, 59, 60 & 78 niet aan enig andere aarding verbinden! Zorg ervoor dat de weerstand van het sondelichaam naar
het belendend leidingwerk lager is dan 1 Ohm.
E = een functionele aarding. Verbindt de klemmen/pinnen met de plaatselijke aarding van het paneel.
IM-P403-89 / EMM-BEn-09
10,
Technische
informatie,
functionele
aarding,
geen
Onderste spuischakelaar
(getoond met gesloten klep)
Aansluiten
aan
lokale aarding
in het paneel.
CP10
Rood Blauw (intern aangesloten aan sondelichaam)
Voor meer informatie verwijzen we naar de handleiding van de
sonde, CP10.
5.7. Sonde in de stoomketel – CP30
Gebruik
een
4-aderige,
spanningsverliezen te vermijden.
Terwijl geleiders in paar aan de sonde gekoppeld zijn,
compenseert de vieraderige kabel voor spanningsval in de kabel.
5.8. Sonde in de stoomketel – CP32
De sonde vereist een 8-aderige draad.
Voor meer informatie verwijzen we naar de handleiding van de
sonde, CP32.
Opgelet : Verbind geen draden met de 5-klemmen blok van de
CP32, daar deze fine bedrading van de sonde bevat die
gemakkelijk beschadigd kan worden bij een poging bijkomende
aansluitingen te voorzien.
5.9. Bedrading temperatuursonde
Nota : de TP20 heeft een draad van 1,25m, bij verlenging hiervan
een verdeeldoos gebruiken en driedraads afgeschermde kabel.
De kleuren van de gebruikte driedraads Pt100 kunnen verschillen,
maar het gaat altijd om twee draden van eenzelfde kleur en één
draad van een andere kleur.
5.10. Vierdraads Pt100
Een vierdraadssensor heeft twee draden van één kleur, en nog
twee draden van een andere kleur. Verbindt twee draden van
eenzelfde kleur aan de verdeeldoos en verbindt deze ook aan klem
56. Verbindt één van de overblijvende twee draden van dezelfde
kleur
aan
klem
57
Afscherming.
een
afgeschermde
kabel,
en
de
andere
aan
klem
Aansluiten aan een lokale
aarding in het paneel.
Afscherming
- 13 / 32 -
BC3250
om
58.