fig. 14 - Voorbeeld van parallelle verplaatsing van de compensatiecurven
Regeling vanaf de timerafstandsbediening
tabella 1Is de verwarmingsketel aangesloten op een Timerafstandsbediening
A
(optioneel), dan worden de bovengenoemde afstellingen uitgevoerd volgens
hetgeen vermeld staat in . Bovendien wordt op het display van het bediening-
spaneel (detail 5 - fig. 1) de actuele, door de Timerafstandsbediening gemeten
omgevingstemperatuur weergegeven.
Tabella. 1
Regeling van verwarmingstempera-
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de Timerafstandsbediening afgesteld
tuur
worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Regeling van temperatuur sanitair
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de Timerafstandsbediening afgesteld
water
worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Omschakelen Zomer/Winter
De functie Zomer heeft voorrang op de eventuele vraag om verwarming van de Time-
rafstandsbediening.
Bij uitschakeling van de functie Sanitair in het menu van de Timerafstandsbediening
gaat de verwarmingsketel over naar de modus Economy. In dit geval is toets 7 -
op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel uitgeschakeld.
Keuze Eco/Comfort
Bij inschakeling van de functie Sanitair in het menu Timerafstandsbediening gaat de
verwarmingsketel over naar de modus Comfort. In dit geval kan met toets 7 -
het bedieningspaneel van de verwarmingsketel een van beide functies gekozen wor-
den.
Weersafhankelijke temperatuur
Zowel de Timerafstandsbediening als de elektronische kaart van de ketel beheren
beide de regeling met Weersafhankelijke Temperatuur: van deze twee is de Weer-
safhankelijke Temperatuur van de kaart van de verwarmingsketel prioritair.
Regeling hydraulische druk installatie
De vuldruk bij een koude installatie, weergegeven op het display, moet ongeveer 1,0 bar
bedragen. Wanneer de druk in de installatie onder de minimumwaarden daalt, activeert
de kaart van de verwarmingsketel storing F37 (fig. 15).
fig. 15 - Storing druk installatie onvoldoende
Wanneer de druk in de installatie weer hersteld is, activeert de verwarmingske-
A
tel een ontluchtingscyclus van 120 seconden, hetgeen op het display met FH
wordt weergegeven.
3. INSTALLATIE
3.1 Algemene regels
DE INSTALLATIE VAN DE VERWARMINGSKETEL MAG UITSLUITEND DOOR GESPECIALI-
SEERD EN SPECIFIEK OPGELEID PERSONEEL WORDEN UITGEVOERD, MET INACHTNE-
MING VAN ALLE INSTRUCTIES VAN DEZE TECHNISCHE HANDLEIDING, VAN DE
BEPALINGEN VAN DE GELDENDE WETGEVING, VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN DE PLAA-
TSELIJK EN LANDELIJK VAN KRACHT ZIJNDE NORMEN, EN VOLGENS DE REGELS VAN
GOEDE TECHNIEK.
3.2 Installatieplaats
De verwarmingsketel moet in een aparte ruimte geplaatst worden, met ventilatieopeningen naar
buiten, in overeenstemming met de geldende voorschriften. Als er zich in dezelfde ruimte meerde-
re branders of afzuiginstallaties bevinden die tegelijkertijd kunnen functioneren, moeten de venti-
latieopeningen afmetingen hebben die geschikt zijn voor gelijktijdige werking van alle apparatuur.
Er mogen zich geen brandbare voorwerpen of materialen in de ruimte bevinden of bijtende gassen,
stoffen of vluchtige deeltjes die, aangezogen door de branderventilator, verstopping van de interne
branderleidingen of van de verbrandingskop kunnen veroorzaken. Het vertrek moet droog zijn en
mag niet blootstaan aan regen, sneeuw of vorst.
Als het apparaat wordt omsloten door meubels of als er meubels naast worden gemon-
A
teerd, moet er ruimte worden vrijgehouden voor demontage van de behuizing en om de
normale onderhoudswerkzaamheden te kunnen uitvoeren
3.3 Hydraulische aansluitingen
Het thermisch vermogen van het apparaat moet vooraf worden vastgesteld door berekening van
de warmtebehoefte van het gebouw volgens de geldende voorschriften. Voor een correcte en re-
gelmatige werking van de installatie is het noodzakelijk dat alle componenten zijn aangesloten. Het
is raadzaam om tussen de verwarmingsketel en de verwarmingsinstallatie afsluiters te plaatsen
waarmee de verwarmingsketel zo nodig van de installatie geïsoleerd kan worden.
B
De afvoer van de veiligheidsklep moet worden verbonden met een trechter of een ver-
zamelleiding, om te voorkomen dat er water over de vloer loopt als er overdruk in het
verwarmingscircuit is. Indien dit niet gebeurt en de afvoerklep ingrijpt waardoor de rui-
mte onder water loopt, kan de fabrikant van de verwarmingsketel niet aansprakelijk
worden gesteld.
Gebruik de leidingen van de hydraulische installaties niet voor aarding van elektrische
apparaten.
NL
66
Reinig, voordat u de installatie verricht, alle leidingen van het systeem zorgvuldig om
eventuele restmaterialen of vuil te verwijderen, die de goede werking van het apparaat
nadelig kunnen beïnvloeden.
Verricht de aansluitingen op de overeenkomstige aansluitpunten volgens de afbeelding
op en de op het apparaat cap. 5aangebrachte symbolen.
B
Installeer bij de ingang van het sanitair koud water de terugslag- en veilighei-
dsklep "A" (zie fig. 16), die met de ketel wordt meegeleverd. Houd rekening
met de richting van de pijl op de klep.
B
Installeer op de toevoer van de installatie de terugslagklep "A" (ziefig. 17), die
met de ketel wordt meegeleverd en breng de pakking "B" aan. Houd rekening
met de richting van de pijl op de klep.
fig. 1
fig. 1
op
Kenmerken van het water van de installatie
Bij een waterhardheidsgraad van meer dan 25° Fr (1°F = 10ppm CaCO3), is het nood-
zakelijk dat het water op passende wijze behandeld wordt om afzettingen in de verwar-
mingsketel te voorkomen. Na behandeling mag de hardheidsgraad niet minder dan 15°F
bedragen (DPR 236/88 betreffende gebruik van water bestemd voor consumptie).
Behandeling van het water is onontbeerlijk bij uitgebreide installaties of bij frequente in-
voer van suppletiewater in de installatie.
B
Indien er een waterontharder bij de inlaat van het koude water van de verwar-
mingsketel wordt geïnstalleerd, dient u erop te letten dat de hardheidsgraad
niet te laag wordt daar de magnesiumanode van de boiler daardoor sneller
achteruit kan gaan.
Antivriessysteem, antivriesmiddel, additieven en remmende stoffen
De verwarmingsketel is uitgerust met een antivriessysteem, dat de ketel inschakelt in ve-
rwarmingsmodus wanneer de temperatuur van het toevoerwater onder de 6 °C daalt.
Het systeem functioneert niet wanneer het apparaat niet van stroom en/of gas wordt vo-
orzien. Het gebruik van antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen is, indien no-
odzakelijk, uitsluitend toegestaan indien de fabrikant van dergelijke vloeistof of
additieven garant staat voor het feit dat zijn producten voor het betreffende doel geschikt
zijn en geen schade veroorzaken aan de warmtewisselaar of aan overige componenten
en/of materialen van verwarmingsketel en installatie. Het is verboden antivriesmiddelen,
additieven en remmende stoffen te gebruiken die bestemd zijn voor algemene doelein-
den en niet specifiek bedoeld voor verwarmingsinstallaties en ongeschikt voor het ma-
teriaal waaruit verwarmingsketel en installatie samengesteld zijn.
3.4 Aansluiting van de brander
De brander is uitgerust met slangen en een filter voor aansluiting op de olietoevoerlei-
ding. fig. 18Laat de slangen uit de achterwand steken en installeer het filter zoals ver-
meld in .
cod. 3540S756 - Rev. 00 - 09/2013
fig. 16 - Installatie terugslag- en veiligheidsklep
fig. 17 - Installatie terugslagklep
fig. 18 - Installatie brandstoffilter