4. Volg de instructies aan de rechterkant van het scherm om de opstartvolgorde van de apparaten te
wijzigen.
5. Het programma Setup Utility afsluiten. Zie 'Setup Utility afsluiten' op pagina 35.
Een tijdelijk opstartapparaat kiezen
Opmerking: Niet alle schijven en opslagstations zijn opstartbaar.
Ga als volgt te werk om een tijdelijk opstartapparaat te selecteren:
1. Afhankelijk van het type opslagapparaat doet u een van de volgende dingen:
• Als het opslagapparaat een intern apparaat is, gaat u naar stap 2.
• Als het opslagapparaat een schijf is, controleert u of de computer aan is of zet u de computer aan.
Plaats vervolgens de schijf in het optische station.
• Als het opslagapparaat een ander extern apparaat is dan een schijf, sluit u het opslagapparaat aan op
de computer.
2. Zet de computer aan of start opnieuw op. Voordat Windows opstart, drukt u herhaaldelijk op de toets
F12 totdat het venster Startup Device Menu wordt weergegeven.
Opmerking: Bij sommige toetsenborden moet u mogelijk op Fn+F12 drukken om het venster Startup
Device Menu te omzeilen.
3. Selecteer het gewenste opslagapparaat en druk op Enter. De computer start nu op vanaf het apparaat
dat u hebt geselecteerd.
Als u een permanent opstartapparaat wilt selecteren, selecteert u Enter Setup in Startup Device Menu en
druk op Enter om het programma Setup Utility te openen. Meer informatie over het selecteren van een
permanent opstartapparaat vindt u in 'De opstartvolgorde van apparaten permanent wijzigen' op pagina 34.
Setup Utility afsluiten
Ga als volgt te werk om het programma Setup Utility af te sluiten:
• Als u de nieuwe instellingen wilt opslaan, drukt u op de F10-toets. Selecteer vervolgens Yes in het
weergegeven venster en druk op Enter.
Opmerking: Bij sommige toetsenborden moet u mogelijk op Fn+F10 drukken om het programma Setup
Utility af te sluiten.
• Als u de nieuwe instellingen niet wilt opslaan, selecteert u Exit ➙ Discard Changes and Exit en drukt u
op Enter. Selecteer vervolgens Yes in het weergegeven venster en druk op Enter.
Het BIOS bijwerken
Als u een nieuw programma, hardwareapparaat of stuurprogramma installeert, krijgt u mogelijk te horen dat u
het BIOS moet bijwerken. U kunt het BIOS bijwerken vanuit het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om het BIOS bij te werken:
1. Ga naar
http://www.lenovo.com/drivers
2. Download het stuurprogramma van de BIOS-flashupdate voor de versie van het besturingssysteem.
Download vervolgens de installatie-instructies voor het gedownloade stuurprogramma van de BIOS-
flashupdate.
3. Druk de gedownloade installatie-instructies af en volg de instructies voor het bijwerken van het BIOS.
.
.
Hoofdstuk 5
Geavanceerde configuratie
35