4
Algemene aanwijzing
... en tips om energie te besparen:
• Bij de weersafhankelijke regeling wordt de
aanvoertemperatuur geregeld overeenkom-
stig de ingesteld verwarmingscurve. Hoe kou-
der de buitentemperatuur, hoe hoger de
aanvoertemperatuur.
Om energie te besparen: De verwarmings-
curve overeenkomstig de gebouwisolatie en
installatievoorwaarde mogelijk lager instellen
(zie hoofdstuk 3.7.11).
• Vloerverwarming:
De aanvoertemperatuur niet hoger instellen
dan de door de installateur aanbevolen maxi-
male aanvoertemperatuur. (BV.: 60°C).
• Energie besparen bij een goed geïsoleerd
gebouw: zet de spaartemperatuur op
(hoofdstuk 3.4).
• Stel in alle ruimten de thermostaatkranen zo in
dat de gewenste ruimtetemperatuur ook kan
worden bereikt. Verhoog de verwarmingstem-
peratuur pas wanneer de temperatuur na
lange tijd niet bereikt wordt (hoofdstuk 3.3).
• Veel energie kunt u besparen door het verla-
gen van de ruimtetemperatuur overdag of 's
nachts. Het verlagen van de ruimtetempera-
tuur met 1 K (°C) leidt tot een energiebespa-
ring van soms 5 %.
Het is niet zinvol de ruimtetemperatuur van
dagelijks verwarmde ruimten te laten dalen
beneden +15 °C. De afgekoelde muren
geven dan koude af, de ruimtetemperatuur
wordt verhoogd en zo wordt meer energie ver-
bruikt dan bij een gelijkmatige warmteaanvoer.
• Goede warmte-isolatie van het gebouw. De
ingestelde spaartemperatuur wordt niet
bereikt. Toch wordt energie bespaard omdat
de verwarming uitgeschakeld blijft. Stel het
begintijdstip van de spaarfunctie vroeger in.
• Laat bij het luchten het venster niet op een kier
staan. Daarbij wordt voortdurend warmte aan
6 720 610 307 (03.02)
de ruimte onttrokken zonder dat de ruimte-
lucht noemenswaardig wordt verbeterd.
• Het is beter om kort, maar intensief te luchten
(raam geheel openen).
• Draai tijdens het luchten de thermostaatkraan
dicht of schakel de „Spaarfunctie" in.
Algemene aanwijzing
63