MCX 3..7 SMARTRONIC
8. Tuyaux de raccordement souples
Consignes de montage des tuyaux de rac-
cordement souples
DN tuyau
D
extérieur
8 mm
12 mm
Veillez à un équilibrage suffisant des
potentiels !
• Le rayon de courbure ne doit pas être
inférieur au minimum admissible Rmin =
27 mm, que ça soit pendant le transport,
lors du montage et aussi en position
montée. S'il est impossible de respecter
le rayon de courbure, il faut modifier le
mode de montage ou choisir un tuyau
approprié.
La longueur minimale est indiquée dans
le tableau.
α = 90°
L
L
min
min
60 mm
140 mm
En cas de pose coudée, la longueur du tuyau
doit être suffisante pour former un coude
ouvert, sinon le tuyau sera plié au niveau des
raccords et se cassera.
• Le tuyau peut subir de légères variations
de longueur lorsqu'il est sous pression
ou chaud. Par conséquent, les tuyaux
rectilignes doivent être posés de manière
à pouvoir absorber les variations de lon-
gueur.
• Il ne faut en aucun cas torsionner ou plier
la liaison souple.
• Le tuyau ne doit subir aucune contrainte
de traction ou de compression de l'exté-
rieur, ni pendant le montage, ni en ser-
vice.
• Il ne faut pas serrer davantage les raccords
rigides (filetage) après la fixation du deu-
xième raccord, sinon le tuyau se torsionne
®
PN
R
20 bar
27 mm
α = 180°
α = 360°
L
L
min
min
180 mm
260 mm
8. Flexibele verbindingslang
Inbouwvoorschrift voor de flexibele
verbindingslang
DN slang
min
8 mm
Let u op voldoende uitzetting en gelijkma-
tigheid!
• De toegestane buigradius Rmin = 27 mm
deze mag niet overschreden worden,
zowel bij transport, montage als ook in
ingebouwde toestand. Kan de buigra-
dius niet gehaald worden, zal de mon-
tage veranderd moeten worden of een
geschikte(andere) slang gebruikt moeten
worden.
De minimumlengte haalt u uit de tabel.
L
L
min
min
60 mm
Bij aanleg met een bocht moet er genoeg
slanglengte over zijn om een bocht te kun-
nen maken, omdat wanneer je de flexibele
slang aansluit er een knik ontstaat of ver-
nield kan worden.
• Onder druk of bij warmte kan de slang
door uitzetting langer worden. Goed aan-
gelegde slangen moeten zo ingebouwd
worden, dat lengte verandering opgevan-
gen kan worden.
• De flexibele slang mag in geen geval ver-
draait of geknikt zijn.
• De flexibele slang mag zowel bij de mon-
tage als ook bij gebruik door geen enkel
van buiten komende trek- of drukbelas-
ting worden belast.
• De vaste aansluiting(buitendraad) moet
na de bevestiging van de tweede aanslui-
ting, niet vaster gedraaid worden omdat
anders de flexibele slang verdraaid word
38
Uitw.
PN
12 mm
20 bar
α = 90°
α = 180°
L
min
140 mm
180 mm
R
min
27 mm
α = 360°
L
min
260 mm