2. Plaats
A
42
2.2. De installatieplaats voor het buitenapparaat kiezen
Vermijd plaatsen die worden blootgesteld aan direct zonlicht of andere warmtebronnen.
pijpen naar het binnenapparaat mogelijk maakt.
ken, stromen of samenstromen.
Houd er rekening mee dat er tijdens de werking water uit het apparaat kan druppelen.
het apparaat.
sneeuwrijke gebieden moeten speciale maatregelen worden getroffen zoals
het verhogen van de installatieplaats of het plaatsen van een afdak om te voor-
komen dat de sneeuw in of tegen de luchtinlaat terechtkomt. De sneeuw kan de
normale luchtstroom bemoeilijken en storingen veroorzaken.
sen. Als het apparaat van onderen wordt beetgepakt, kunnen verwondingen
ontstaan aan de handen of vingers.
(mm)
2.4. Ventilatie en bereikbaarheid
Als het buitenapparaat wordt geïnstalleerd op een dak of een andere plaats waar de
wind vrij spel heeft, moet de luchtuitlaat van het apparaat zo worden gericht dat deze niet
rechtstreeks blootstaat aan krachtige windstoten. Krachtige windstoten die de luchtuitlaat
binnendringen kunnen de normale luchtstroom bemoeilijken en storingen veroorzaken.
Hieronder volgen drie manieren om het apparaat tegen krachtige windstoten te beschermen.
1 Richt de luchtuitlaat naar de dichtstbijzijnde muur, op ongeveer 500 mm van de
muur. (Fig. 2-3)
2 Installeer een optionele luchtgeleider als het apparaat wordt geïnstalleerd op
een plaats waar krachtige windstoten bij storm etc. rechtstreeks de luchtuitlaat
kunnen binnendringen. (Fig. 2-4)
A Luchtgeleider
3 Plaats het apparaat indien mogelijk zo dat de luchtuitlaat in dezelfde richting
blaast als de seizoenswinden. (Fig. 2-5)
B Windrichting
2.4.2. Bij installatie van één buitenapparaat (Raadpleeg de laatste pagina)
De minimale afmetingen zijn als volgt aangegeven, behalve voor Max., hetgeen
betekent de Maximale afmetingen.
Raadpleeg voor alle gevallen de getallen.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-6)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-7)
3 Alleen obstakels aan de achterzijde en de zijkanten (Fig. 2-8)
4 OAlleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-9)
* Indien optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte
500 mm of meer te bedragen.
5 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-10)
* Indien optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte
500 mm of meer te bedragen.
6 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde en de zijkanten (Fig. 2-11)
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
laatste pagina)
Laat tussen de onderlinge units minimaal 350 mm ruimte.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-12)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-13)
vrij zoals afgebeeld.
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
3 Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-14)
* Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider moet de vrije ruimte voor de
modellen SW160, 200 ten minste 1000 mm bedragen.
4 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-15)
B
* Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider moet de vrije ruimte voor de
modellen SW160, 200 ten minste 1000 mm bedragen.
5 Opstelling met één parallel apparaat (Fig. 2-16)
* Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse lucht-
stroom moet de vrije ruimte ten minste 1000 mm bedragen.
6 Opstelling met meerdere parallelle apparaten (Fig. 2-17)
* Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse lucht-
stroom moet de vrije ruimte ten minste 1000 mm bedragen.
7 Opstelling met boven elkaar geplaatste apparaten (Fig. 2-18)
kaar. Laat bovendien ruimte vrij zoals afgebeeld.
-
-
-