Op straat rijden
Starten en rijden
1. Verzeker u ervan dat de stoel juist geïnstalleerd is
en in de voorwaardse positie staat.
2. Verzeker u ervan dat de stuurkolom en de stoel in
een voor u prettige zitpositie ingesteld zijn.
3. Klap de armleuningen naar beneden zodat u uw
arm er op kunt leggen.
4. Schakel de contactsleutel in. Indien nodig scha-
kelt u de verlichting aan.
5. Controleer de batterij display om vast te stellen of
u genoeg capaciteit over heeft voor uw rit. Wan-
neer u niet zeker bent van de restenergie, laad
dan de batterijen op voordat u gaat rijden.
6. Zet de snelheid op een stand die voor u veilig en
bekend is.
7. Controleer of de rijhendels juist functioneren.
8. Controleer of de rem juist functioneert.
9. Verzeker u ervan dat de omgeving veilig is voor-
dat u op straat gaat rijden. Stel de langzame snel-
heid in als u op de stoep of binnen rijdt.
Voorzichtig:
1. Nooit de linker- en rechter rijhendel tegelijkerti-
jd indrukken. Dan kunt u de scootmobiel niet
besturen en het kan beschadigingen of letsel ver-
oorzaken.
2. Schakel de contactsleutel nooit uit terwijl u rijdt,
dit veroorzaakt dat de scootmobiel plotseling tot
stilstand komt en kan mogelijk beschadigingen
of letsel veroorzaken.
3. Rijd niet in de hoogste snelheid als u binnen rijdt.
4. De snelheid niet tijdens het rijden veranderen.
Een plotselinge verandering van de snelheid kan
u en anderen in gevaar brengen en uw scootmo-
biel beschadigen.
5. Plaats geen magnetische apparaten in de buurt
van de elektrische delen van de scootmobiel,
omdat die de bedrijfszekerheid van de elektroni-
ca kan beïnvloeden.
6. Rijd voorzichtig wanneer u zich in een drukke ver-
keers omgeving of drukke winkelstraten bevindt.
7. Let bij het achteruit rijden op mensen en objecten
die zich achter de scootmobiel bevinden. Bij het
achteruitrijden geeft de scootmobiel een waar-
schuwings geluid.
Stoppen / parkeren
1. Laat de hendels los. De scootmobiel remt af en
stopt.
2. Zet de schakelaar op (OFF). Trek daarna de sleu-
tel uit het contact.
Voorzichtig:
1. Met het veranderen van de voorwaardse-/achter-
waardse snelheid, verandert ook de remweg. Be-
gin indien mogelijk vroeg met afremmen.
2. Wanneer u uw scootmobiel parkeert, let er dan
op dat hij op een even ondergrond staat en scha-
kel de stroomtoevoer uit „OFF" (UIT) voordat u
af stapt.
Opladen en onderhoud van de batterijen
1. Zet de Aan-/Uit schakelaar op „OFF" (UIT).
2. Sluit het netsnoer van de lader aan op de stekker-
doos.
3. Steek de ronde stekker van de oplader in het op-
laadpunt van de batterij.
4. Het rode en oranje LED van de oplader lichten op
als het opladen begint. De oplaadtijd is circa 6 uur.
Om een optimale werking te garanderen wordt een
laadtijd van 10 uur aanbevolen.
5. Beide LEDs van de oplader lichten op tijdens het
oplaadproces.
De oranje LED wisselt naar groen als het laadproces
voltooid is.
6. Schakel de oplader uit, trek de stekker uit het stop-
contact en de ronde stekker uit het laadpunt op de
batterij.
Voorzichtig:
•
Let bij het opnieuw plaatsen van de batterij op uw
vingers en handen.
•
Gebruik alleen uitsluitend de oplader die bij uw
scootmobiel geleverd is. Wanneer u een onge-
schikte oplader gebruikt kunt u de batterij en/of
de scootmobiel beschadigen.
•
Niet opladen bij temperaturen onder de –10ºC of
boven de +50ºC, de oplader kan dan niet goed
functioneren en de batterij kan beschadigd wor-
den.
Waarschuwing:
•
Zorg dat tijdens het opladen, de oplader en de
batterijen zich niet in de buurt van brandbare
objecten bevindt, dit kan brand of een explosie
veroorzaken.
NL
Batterijpak
21