2. Controleer of de voor- en achterbanden een
spanning van 138- kPa (20- psi) hebben.
Indien nodig moet u ze oppompen totdat de
bandenspanning correct is.
3. Controleer of de banden van alle zwenkwielen een
spanning van 345 kPa hebben.
4. Controleer op kromme messen; zie Controleren op
kromme messen.
5. Maai het gras in een testgebied om te controleren of
alle maaidekken op dezelfde hoogte maaien.
6. Als de maaidekken nog moeten worden afgesteld,
zoek dan een vlak oppervlak met een rechte rand
van minstens 2 meter.
7. Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u
de machine in de hoogste maaistand zetten; zie
Maaihoogte afstellen.
8. Laat het maaidek neer op een vlak oppervlak.
Verwijder de kappen van de bovenkant van de
maaidekken.
9. Draai het mes op elke as totdat de uiteinden in de
lengterichting liggen.
10. Meet de afstand van de grond tot de voorste rand
van het mes.
Zijafvoer gebruiken
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar
het gazon afvoert.
GEVAAR
Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer
of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn
gemonteerd, is er gevaar voor contact met de
messen of uitgeworpen voorwerpen voor uzelf en
anderen. Contact met het draaiende maaimes
en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of
dodelijk letsel veroorzaken.
• Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider
moet direct worden vervangen.
• Steek nooit handen of voeten onder het
maaidek.
• U mag het uitwerpgebied en de maaimessen
niet reinigen tenzij u de aftakasschakelaar hebt
uitgeschakeld, het contactsleuteltje naar de
stand Uit hebt gedraaid en het sleuteltje hebt
verwijderd.
• Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
Tips voor bediening en
gebruik
Maai als het gras droog is
Maai laat in de ochtend om dauw te vermijden waardoor
het gras op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de
middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het
gevoelige, pas gemaaide gras schaadt.
Kies de juiste maaihoogte-instelling
voor de omstandigheden
Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer
dan 1/3 van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en
dicht gras moet u wellicht de maaihoogte-instelling een
stap omhoog zetten.
Maai met correcte tussenpozen
In de meeste normale condities moet u ongeveer om de
4–5 dagen uw gazon maaien. Houd er echter rekening
mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit.
Om dezelfde maaihoogte aan te houden, iets wat wij
sterk aanbevelen, moet u daarom in het vroege voorjaar
vaker maaien en als het gras midden in de zomer
minder snel groeit, moet u slechts om de 8–10 dagen
maaien. Als u gedurende een langere periode niet kunt
maaien door de weersomstandigheden of om andere
redenen, moet u de eerstvolgende keer niet te kort
maaien; vervolgens 2-3 dagen later met een lagere
maaihoogte-instelling maaien.
Maai altijd met scherpe messen
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken
of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het
gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het
bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed
groeit en vatbaarder voor ziekten wordt.
Na het maaien
Om optimale resultaten te waarborgen, moet de
onderkant van de maaikast na iedere maaibeurt worden
gereinigd. Als zich grasresten kunnen ophopen op de
maaikast, zullen de maairesultaten verslechteren.
Schuinstand van het maaidek
TORO adviseert een schuinstand van 6 mm. Als de
schuinstand meer dan 6 mm is, zal dit leiden tot minder
benodigd vermogen, grover maaisel en een slechtere
maaikwaliteit. Als de schuinstand minder dan 6 mm
is, zal dit leiden tot meer benodigd vermogen, fijner
maaisel en een betere maaikwaliteit.
18