overschrijding".
Als de helderheid minimaal 15 minuten onder de helft van
de drempel zakt, stuurt de sensor de status "Zon onder
de drempel".
7.4 - Instellen van de "zon" drempel (Beknopte
handleiding - Stap 7)
1. Druk eenmaal op de
-knop.
2. Tijdens de procedure geeft de groene LED elke 1 se-
conde de huidige drempel aan (zie tabel 1).
3. Druk op de
-knop om naar de volgende positie te
gaan.
4. Om de procedure te beëindigen, drukt u op de B-knop
of wacht u tot het groene knipperen stopt.
5. Oranje LED geeft de opgeslagen drempelpositie aan.
Tabel 1 - beschikbare "zon" drempels
nr.
LED-signaal
Intensiteit
1
1 flits
5 klux (standaard)
2
2 flashes
15 klux
3
3 flashes
30 klux
4
4 flashes
45 klux
5
5 flashes
60 klux
7.5 - Instellen van de drempel "Wind" (Beknopte re-
ferentiegids - Stap 8)
1. Druk eenmaal op de
-knop.
2. Tijdens de procedure geeft de rode LED elke 1 secon-
de de huidige drempel aan (zie tabel 2).
3. Druk op de
-knop om naar de volgende positie
te gaan.
4. Om de procedure te beëindigen, drukt u op de B-knop
of wacht u tot het groene knipperen stopt.
5. Oranje LED geeft de opgeslagen drempelpositie aan.
Tabel 2 - beschikbare "Wind" drempels
nr.
LED-signaal
Intensiteit
1
1 flits
20 km/u (standaard)
Tabel 2 - beschikbare "Wind" drempels
2
2 flashes
40 km/u
3
3 flashes
60 km/u
4
4 flashes
80 km/u
5
5 flashes
100 km/u
8 - DIAGNOSTIEK
U kunt de "DIAGNOSTIEK-modus" op elk moment inscha-
kelen om te controleren of de weersomstandigheden op
dat moment boven of onder de drempelwaarden liggen
en om storingen te identificeren. Diagnostiek inschakelen:
1. Houd de
-knop of
-knop ongeveer 3 tot 5 se-
conden ingedrukt en laat los wanneer de LED oranje
begint te knipperen.
2. Bekijk nu de LED en controleer de volgorde van knip-
pert tegen tabel 3.
Voorzichtigheid! – Diagnosemodus kan alleen worden
gebruikt voor het uitlezen van signalen van de LED, niet
voor het bedienen van de zonwering.
Opmerking – Om te controleren of het apparaat echt de-
fect is, voert u de kalibratieprocedures uit zoals beschre-
ven in hoofdstuk 5.
Opmerking – Als er meer dan één weersomstandigheid
wordt gedetecteerd, signaleert de LED deze in de volgor-
de: wind > regen > zon.
Tabel 3 - Diagnosesignaleringen van de Led
6 afwisselend rood/groen knipperen = Er
1
zijn geen drempels overschreden
3 rode flitsen = De winddrempel is overschre-
2
den
3
3 oranje flitsen = De regen is gedetecteerd
3 groene flitsen = De zondrempel is over-
4
schreden
9 - FABRIEKSINSTELLINGEN
(FIG. F)
De resetprocedure herstelt de standaardwaarden van
drempels:
1. Houd de
-knop en de
-knop 9 tot 11 seconden
ingedrukt en laat los wanneer de LED rood begint te
knipperen.
2. De LED:
- wordt 10 seconden lang ROOD;
- gaat UIT gedurende 10 seconden;
- knippert 1 keer GROEN om de reset te bevestigen.
10 - LANGDURIGE OPSLAG VAN DE KLIMAAT-
SENSOR
Als de klimaatsensor "Zon" (DOMI WSC) langere tijd opge-
slagen moet worden in het magazijn, moet het apparaat in
de "Magazijnmodus" worden gezet.
Voer de volgende procedure uit om dit te doen:
1. Houd toets "B" ingedrukt.
2. Wacht ongeveer 20 seconden. Led-volgorde: ROOD
-> GROEN -> ORANJE -> GROEN -> ORANJE ->
ROOD -> PAUZE -> ROOD - laat de toets onmiddellijk
los.
3. Het apparaat reageert nu niet op de toetsen "Wind"
en "Zon" (de leds knipperen niet). Door op toets "B" te
drukken wordt het apparaat weer geactiveerd.
11 - BATTERIJBESCHERMING
Om de batterij te beschermen, zal de WSC-sensor in de slaap-
modus gaan wanneer het batterijniveau te laag is. De LED
signaleert een laag batterijniveau met drie korte rode flitsen.
Het apparaat kan in de slaapstand gaan als het op een
locatie wordt gemonteerd die niet voldoende wordt bloot-
gesteld aan licht. Als het apparaat in de slaapstand staat,
regelt het de automatisering niet.
HERSTELLEN
Nederlands – 19