-5-
GM 7628-01
6,
Aanpassingssohakelaar
SK4
(fig.
7>
8,
9)
Met
de
schakelaar SK
4 is
het
mogelijk
de
versterker
aar.
t©
passen voor versohillende outputindikatoren.
In
ds
standen
"-Ind." en
''+Ind."
is de
elektronenstrealindikator aangesloten
(fig,
5
en
6).
In stand "lO.OOOQ"
kan
er
sen voltmeter met hoge
impedantie tussen
de
aansluitklemmen
Bu1
en Bu2 worden aange-
sloten, b.v.
QM 6004
,
GM 7635
(fig.
7
).
In stand
"2,5Q''
kan
tussen
Bui
en Bu2 sen
voltmeter
met lage impedantie
worden
aangesloten,
b.v. GM 425
?
(fig. 8).
In stand "osc.gr." kan
tussen
Bui
en
Bu2 een oscillograaf worden aangesloten, b.v.
QM 5655 (fig,9). De
potentiometer
RI
9
staat parallel aan de
gloeistroomwikkeling
S
4
van
T1
en dient om het bromniveau zo
gunstig mogelijk
in te
stellen. Voor afregelrng van
deze
po-
tentiometer
zie
onder hoofdstuk "Kontrole".
C.
KQNTBQLE
1
,
Instellen van brompotentiometer
R19
Na uitwisselen
of
ontregelen van
de
brompotentiometer
BI
9
,
regelt men deze ale volgt
aft
Verzwakker
SKI
op stand
"x1
"
Sohakelaar
SK 4 op
stand "-Ind."
Sohakelaar
SK2
op stand "B.F,"
Meetkop kortsluiten
(Bu
3
en
Bu
4
met elkaar verbinden).
Met
R 19
lie
schaduvirvlek
van
de
EM4
zo
nauv;kourig
mogelijk
op
maximum breedte instellen.
Hierna met borg-lak verzegelen,
2,
H,F,
gevoeligheid
Een ingangssignaal van 80
-
120 mV, 100 kHz,
2>Cffo
gemoduleerd met
400
Hz
(GM 2883) moet,
met
SKI
op "x1", SK2 op
en SK4
op "-Ind.",
de elektronenstraalindikator,,
geheel diohtsturen.
3.
H.F.
verzwakker
SKI
op
"x1";
SK2 op "H.F."; SK3 op
"R";
SK5 op
"H.F.-OSC",
Sluit
op Bui -
Bu2 eon buisvoltraeter aan
(b.v.
QM
6
OO
8
of CM
6015
).
Op Bu3 -
Bu
4
het signaal
genoemd
in punt
2
aansluiten,
waarbij
de
amplitude dusdanig moet
zijn, dat
de
buisvoltmeter
10V aanwijst. Schakel
SKI
op "x2". De
uitgangsspanning moet nu
5V
Bijn.Verhoog
de
ingangsspanning
zoveel, dat
de
meter opnieuw
10V aanwijst. Schakel
SKI
op "x5"j
waarbij
de
uitgangsspanning
4V moet worden,
enz.
SK1
Vo
Xl
8
12
V
x2
4
-
6
V
x5
3,2
-
4,8
V
x10
4
-
6
V
x
25
3,2
-
4,8
V
x
50
4
-
6
V
x1
00
4
6
V
xl
SO
^
-
8
V
Tussen
de
punten A
en
C
(zie fig, I3b)
moeten
de
volgende weer-
etandswaarden worden gemetent