Voer voor elk gebruik een veiligheidscon-
trole uit - zie hoofdstuk 'Veiligheidsrichtlijnen'.
De scooter besturen:
• Starten - Druk op de aan/uit schakelaar ( ) om de scooter aan te
zetten.
• Kies een versnelling - Kies de juiste versnelling door de vooruit/achteruit
schakelaar ( ) te duwen in Drive- of Reverse-stand.
• Vooruit/achteruit rijden - Druk op de gashendel ( ) om vooruit of
achteruit te rijden. Zorg ervoor dat u niet te veel kracht zet op de
stuurkolom en het stuur. Deze zouden daardoor immers kunnen
doorbuigen, wat de stuure ciëntie kan verminderen.
• Stoppen - Laat de gashendel ( ) los om de scooter tot stilstand
te brengen. Laat minstens , meter ruimte tussen de scooter en
obstakels op een vlakke ondergrond. De remafstand op hellingen
kan aanzienlijk groter zijn dan op een vlakke ondergrond.
Opgelet:
Wanneer u sneller dan stapvoets rijdt, moet u afremmen voordat u afs-
laat of een bocht neemt.
De remafstand op hellingen kan aanzienlijk groter zijn dan op een vlakke
ondergrond; De oppervlaktetemperatuur van de scooter kan stijgen bij
blootstelling aan externe warmtebronnen (bv. zonlicht).
Page