Aansluiting van het buitendeel
Neem de volgende instructies in acht, voordat u met de
aansluiting begint:
De aansluitkast moet in de buurt
◊
van het buitendeel geïnstalleerd
worden.
Wij raden aan om een hoofd- resp.
reparatieschakelaar in te zetten.
◊
De spanningsvoeding van het
binnenapparaat gebeurt via de
v e r b i n d i n g s l e i d i n g
buitendeel.
◊
De elektrische beveiliging van de
installatie gebeurt conform de
technische gegevens.
Voor de aansluiting van de leiding gaat u als volgt te
werk:
1. Verwijder de afdekking boven de aansluitkleppen.
2. Selecteer de diameter van de aansluitleiding
conform de voorschriften.
3. Leid de aansluitleiding en de regelleiding naar het
apparaat.
4. Sluit de leidingen aan conform het aansluitschema.
5. Veranker
de
leiding
assembleer het apparaat weer.
Elektrisch aansluitschema
binnenapparaat
buitendeel
L
N
regelgeleider
7
PE
Condensaataansluiting
Omwille van de daling onder het dauwpunt wordt er
tijdens het koelbedrijf aan de lamellenwisselaar van het
binnenapparaat zweetwater (condensaat) gevormd.
Het binnenapparaat is uitgerust met een opvangbak en
een condensaatslang voor het gevormde condensaat.
Neem bij het leggen van de condensaatslang de
volgende instructies in acht:
◊
De condensaatafvoer wordt in de regel samen met
de koelmiddelleidingen gelegd.
◊
Indien
door
constructieve
afwijkende geleiding van de condensaatslang vereist
is, dan kan de slang ook door een ander vertrek vanuit
het binnenapparaat naar buiten geleid worden.
v a n
h e t
in
de
trekontlasting
netvoedingsleiding
buitengeleider
L
L1
neutraalgeleider
N
N
compressorbeveiliging
7
aardgeleider
PE
PE
omstandigheden
◊
Bij bedrijf van het apparaat bij een buitentempera-
tuur lager dan 0 °C moet de slang tegen vorst
beschermd gelegd worden.
◊
Gebruik altijd geschikte slangklemmen.
◊
Indien het condensaat naar het riool wordt geleid,
voorzie dan een sifonachtige slanggeleiding als
geurafsluiting.
2 % verval
◊ De
condensaatleiding
zweetwatervorming geïsoleerd worden.
◊
Na het leggen moet de vrije afvoer van het
condensaat gecontroleerd worden.
Voor de ingebruikname
en
Na
een succesvolle
vacuümpomp met behulp van het manometerstation
aan de klepaansluitingen van het buitendeel (zie
hoofdstuk
moet er een vacuüm gecreëerd worden.
Voor de eerste ingebruikname van het apparaat en
na ingrepen in het koelcircuit moeten de volgende
controles uitgevoerd en in het ingebruiknameprotocol
230 V~,
gedocumenteerd worden:
50 Hz,
L1 / N / PE
◊
Controle van alle koelmiddelleidingen en kleppen
met lekopsporingsspray of zeepwater op dichtheid.
Bij stilstand van het apparaat.
◊
Controle van de verbindingsleidingen op abusievelijk
verwisselen van zuig- en injectieleiding.
◊
Controle van de koelmiddelleidingen en de isolatie
op beschadigingen.
◊
Functiecontrole van de condensaatafvoer.
◊
Controle van de werking van hulpcomponenten.
Condensaatpompen enz.
◊
Controle van de elektrische verbindingen tussen
binnenapparaat en buitendeel op juiste polariteit.
◊
Controle van alle bevestigingen, ophangingen enz.
op vereiste stevigheid en juist niveau.
Als de enkelvoudige lengte van de koelmiddellei-
een
ding een lengte van 5 meter overschrijdt, dan moet
er extra koelmiddel in de installatie worden
gedaan.
◊ Zorg voor voldoende verval
naar de afvoer.
Voorzie
een
minstens 2 %!
De meegeleverde condensaat-
◊
slang kan met in de handel
verkrijgbare slangen verlengd
worden.
moet
dichtheidscontrole
„Dichtheidscontrole")
verval
van
omwille
van
moet
de
aangesloten
en
19