2.4 Aansluitvarianten
De motor heeft een zwarte 4-aderige aansluitkabel. De aders zijn genummerd van 1 t/m 4. De kabel eindigt met een
eurostekker. De twee voedingskabels L (fase, permanent, ader 3), N (nulleider, ader 4) worden in de eurstekker geplaatst.
De stuurleidingen Open (L-fase geschakeld, ader 1) en Gesloten (L-fase geschakeld ader 2) zijn niet aangesloten in de
eurostekker.
De aansluitingen van deze kabels bepaalt het type werking:
2 - draads aansluiting
* bij een 2-draads aanluiting worden de volgende aansluitingen gemaakt: L (3) en N (4) --- Open (1) en Dicht (2) zijn niet
met elkaar verbonden.
De motor wordt meestal permanent van spanning voorzien. De bediening vindt plaats via de geintegreerde radio-
ontvanger. Als deze door een afstandsbediening wordt geactiveerd, begint de motor in de gewenste richting te
bewegen. Het radiosignaal hoeft tijdens het rijden niet de hele tijd aanwezig te zijn, een korte impuls is voldoende.
De motor stopt wanneer een obstakel wordt gedetecteerd, een radio-impuls wordt gegeven in de tegenovergestelde
richting of het einde van de route wordt bereikt.
3 - draads aanluiting
* bij een 3-draads aansluiting worden de volgende aansluitingen gemaakt: N (4), Open (1) en Dicht (2) --- L (3) is niet
aangesloten.
De motor wordt alleen via de stuuringangen van spanning voorzien. Als een van de twee stuuringangen onder spanning
staat, begint de motor in de gewenste richting te bewegen. Het stuursignaal moet tijdens het rijden permanent
aanwezig zijn. De motor stopt wanneer een obstakel wordt gedetecteerd of het einde van de rijbaan wordt bereikt.
Bovendien stop de motor als het stuursignaal wegvalt.
De geintegreerde radio-ontvanger kan bij deze aansluiting niet worden gebruikt, omdat deze een permanente
stroomvoorziening nodig heeft.
4 - draads aansluiting
* bij een 4-draads aansluiting worden de volgende aansluitingen gemaaktL L (3), N (4), Open (1) en Dicht (2).
De motor wordt meestal permanent van spanning voorzien. Als een van de twee stuuringangen onder spanning staat,
begint de motor in de gewenste richting te bewegen. Het stuursignaal hoeft tijdens het rijden niet constant aanwezig
te zijn, een korte puls is voldoende. De motor stopt wanneer een obstakel wordt gedetecteerd, een impuls in de
tegenovergestelde richting wordt gegeven of het einde van de rijbaan wordt bereikt. De geintegreerde radio-ontvanger
kunnen optioneel en aanvullend met deze aansluiting worden gebruikt.
8