Flowfit CYA27
Endress+Hauser
8
Diagnose en storingen oplossen
8.1
Algemene oplossing van storingen
Storingen aan het meetpunt kunnen niet alleen de armatuur beïnvloeden maar ook de
gebruikte sensoren en transmitters. Daarom moeten de betreffende
bedieningshandleidingen van de sensoren en transmitter ook worden aangehouden voor
diagnose en storingen oplossen.
Diagnose/storingen oplossen kunnen direct op de armatuur of de procesintegratie daarvan
worden uitgevoerd of gebruik maken van de sensormeetwaarden en de informatie die
wordt getoond op de transmitter op het meetpunt.
Wanneer een statusindicatielampje wordt gebruikt op de armatuur, kunnen mogelijke
fouten zoals afwezige doorstroming of Namur F ook eenvoudiger worden gedetecteerd
(→ 13).
Neem contact op met de service-afdeling wanneer u de fout niet zelf kunt oplossen.
8.2
Storingen in de armatuur en procesintegratie
Probleem
Mogelijke oorzaak
Geen doorstroming
Gesloten ventielen
Verstopt filter in de
inlaatleiding
Vervuilde armatuur/
leidingen
Tegendruk door
retourleiding is te hoog
Verkeerde
geconfigureerde
drukreduceer in de
toevoerleiding
Sterk fluctuerend
Onvoldoende
meetsignaal van met
doorstroming
membraan bedekte
sensoren
Monstername is open
of constant
Lucht wordt de armatuur
Een naar beneden
ingezogen wanneer het
verlopende
monsternameventiel open
retourleiding
is
veroorzaakt negatieve
druk
Elektrolyt in met
Tegendruk in de
membraan bedekt sensoren
armatuur is te hoog
moet regelmatig worden
vervangen
Diagnose en storingen oplossen
Testen en/of oplossingsmaatregelen
‣
Open ventiel op de uitlaatmodule
‣
Open ventiel op de inlaatmodule
‣
Controleer bestaande ventielen in de
procesaansluiting (toevoer- en afvoerleiding)
‣
Controleer en, indien nodig, reinig of vervang het
filtermedium
‣
Reinig de armatuur en, indien nodig, de toevoer- en
afvoerleidingen
‣
Controleer de retourleiding, verwijder onnodige
doorstroomweerstand
‣
Kort, indien nodig, de lengte van de retourleiding in
of installeer deze op een andere manier
‣
Controleer en corrigeer de drukinstelling op de
drukreduceer
‣
Controleer de doorstroomconfiguratie
‣
Stel de doorstroming opnieuw in met het ventiel van
de inlaatmodule
‣
Sluit het monsternameventiel
‣
Stel de sensormeetwaarden op de transmitter in op
HOLD gedurende de monstername
‣
Schakel na de monstername de HOLD-status van de
sensormeetwaarden op de transmitter uit.
‣
Verhoog de doorstroming met het ventiel van de
inlaatmodule tot een minimale waarde
‣
Verminder de doorstroming met het ventiel van de
uitlaatmodule
‣
Zet na de monstername de doorstroominstelling of
de ventielstand van de armatuur terug in de
originele instelling
‣
Controleer de ventielpositie aan de uitlaatmodule en
open deze indien nodig
‣
Controleer de retourleiding, verwijder onnodige
doorstroomweerstand
‣
Kort, indien nodig, de lengte van de retourleiding in
of installeer deze op een andere manier
47