5
Voor vertrek
•
Altijd banden van hetzelfde type, fabrikaat en gelijke uitvoering (zomer- of winterbanden)
gebruiken. Reservewiel controleren (zie Tab. 24 in hoofdstuk 22.1).
•
Wielbouten of -moeren regelmatig op vastheid controleren.
•
Bij langere stilstand van het voertuig afvlakken van de banden vermijden.
– Wielen door opkrikken van het voertuig ontlasten.
– Voertuig om de 4 weken verplaatsen, zodat de positie van de banden verandert en de
banden steeds weer op een andere plek belast worden.
– Bandenspanning verhogen tot 0,3 bar boven de voorgeschreven bandenspanning.
•
Langzaam en zo mogelijk in een stompe hoek over stoepranden rijden. Vermijd het oprijden
van steile en scherpe stoepranden.
– Hard tegen een stoeprand rijden, een stoeprand onder een scherpe hoek nemen of over
objecten met scherpe kanten zoals b.v. stenen rijden, kan de banden beschadigen.
•
Langzaam over uitstekende putdeksels rijden.
•
Verborgen bandbeschadigingen worden door het corrigeren van de bandenspanning niet
verholpen.
•
Geen tweedehands banden gebruiken.
– Banden slijten, ook wanneer er niet of weinig wordt gereden.
– Wij raden aan om de banden van het voertuig, inclusief het reservewiel, na 6 jaar te ver-
vangen. Bij het bereiken van de minimale profieldiepte eventueel eerder.
5.6
Elektrische verlichting
Vóór vertrek controleren of alle verlichting binnen en buiten het voertuig werkt en defecte gloei-
lampen vervangen.
Maak u voor vertrek vertrouwd met het vervangen van gloeilampen (hoofdstuk 21.2).
18
Adria Vans