1. Om ervoor te zorgen dat het
brandpaneel de signalen van de
apparaten in de lus kan ontvangen,
berekent u:
LC1max ≤ 123 / RC
Waar:
LC1MAX, LC2MAX en LC3MAX - zijn de maximaal toegestane lengte van de gebruikte kabel, [km];
RC - is de totale ohmse weerstand van de twee draden van de gebruikte able; de waarde ervan geeft de grootte van de
kabelweerstand aan bij een lengte van 1 km [Ω/km];
RI - is de totale weerstand van de isolatormodules in de lus;
Imax - is het maximale stroomverbruik in de lus in alarmtoestand - totale hoeveelheid van het stroomverbruik van alle
apparaten in alarmtoestand** in de lus.
Opmerking: Bij gebruik van meer dan 15 apparaten SensoIRIS-serie van het type T110/ T110 IS, S130/ S130IS,
M140/ M140IS, MCP150 en MC-Z, wordt bij de berekening van de Imax-waarde het maximale stroomverbruik in
alarmtoestand** alleen gebruikt voor die 15 apparaten met het hoogste verbruik, en voor de overige apparaten wordt
het verbruik in stand-bymodus gebruikt**.
** Voor het maximale stroomverbruik in alarmtoestand en het verbruik in rusttoestand met communicatie (stand-bymodus) van een apparaat
raadpleegt u de installatiehandleiding.
LC - is de benodigde lengte van de kabel voor de lus.
Na berekening wordt de maximale lengte van de kabel bepaald aan de hand van:
Als LC LC2max ≤ en LC ≤ LC3max - het brandpaneel kan communiceren met de apparaten in de lus en kan ook
·
de aanwezigheid van een dubbel adres identificeren.
Als LC2max LC < LC ≤ LC1max en LC ≤ LC3max
·
lus, maar kan het de aanwezigheid van dubbele adressen niet identificeren.
LET OP: Bereken altijd de maximale kabellengte volgens de hierboven genoemde formules!
ALS LC LC1max > of LC > LC3max - zou het vuurpaneel niet met de apparaten kunnen communiceren.
4.5.2 Loop Expander Elements Beschrijving
Figuur 22
iRIS8 - Adresseerbare brandmeldcentrale – Installatiehandleiding
2. Om ervoor te zorgen dat het
brandpaneel de dubbele adressen in
het systeem kan herkennen,
berekent u:
LC2max ≤ 62 / RC
- kan het brandpaneel communiceren met de apparaten in de
1 - Interface voor aansluiting van de luslijn – zie punt
2 - LED (rood) – Indicatie voor de voeding van de Loop
expander. In de normale bedrijfsmodus brandt het constant.
3 - LED (groen) – Indicatie voor gegevensoverdracht tussen
de hoofdmicroprocessor van het paneel en de Loop-expander.
In de normale bedrijfsmodus knippert het constant.
4 - LED (rood) – Indicatie voor het scannen van de apparaten
die zijn aangesloten op de Loop expander. In de normale
bedrijfsmodus brandt de LED continu in intervallen van 10
seconden.
5 - Jumper voor het in-/uitschakelen van indicatie voor
aardfout (JPEF). Als u bijvoorbeeld de aardfoutindicatie wilt
inschakelen, stelt u een jumper in.
6 - Interfaceconnector voor het aansluiten van de volgende
Loop expander (aan de achterkant van de Loop expander).
7 - Interfaceconnector voor het aansluiten van de Loop
expander op de Output Module of op een andere (vorige in
volgorde) loop expander (aan de achterkant van de Loop
expander).
23
3. Om ervoor te zorgen dat de
apparaten in de lus opdrachtsignalen
van het paneel kunnen ontvangen,
berekent u:
LC3max ≤ (12 / Imax - Ri) /
RC
4.5.3.