5. Inbedrijfstelling, gebruik
Montage met
steeksleutel
De dompelschacht moet indien mogelijk met zijn gehele lengte
■
blootgesteld zijn aan de te meten temperatuur. Maar minstens de
lengte van het actieve deel die overeenkomt met de lengte van het
gasexpansievat (actieve lengte).
De temperatuurvoeler moet in pijplijnen of andere meetpunten zo
■
dicht mogelijk in de stroomrichting geplaatst worden.
Warmteafleidingsfouten ontstaan wanneer de meetruimte waarvan
■
de temperatuur aangegeven moet worden, zeer klein is zodat
de massa van de temperatuurvoeler zich als warmtecapaciteit
bemerkbaar maakt. Warmteafleidingsfouten kunnen ook ontstaan
bij onvoldoende insteekdiepte, wanneer de bevestigingsarmatuur
bevestigd is aan een goede warmtegeleider (metalen platen of iets
dergelijks) en een aanzienlijk temperatuurverschil bestaat tussen de
temperatuur van het meet- en bevestigingselement.
De behuizing van het apparaat moet trillingsvrij worden gemonteerd.
■
Eventueel kan bijv. door een flexibele verbindingskabel van het
meetpunt naar de thermometer en de bevestiging via een houder voor
het instrument een ontkoppeling van de installatie worden bereikt.
Indien dit niet mogelijk is, mogen de volgende grenswaarden niet
overschreden worden:
frequentiebereik < 150 Hz
acceleratie < 0,5 g (5 m/s
WIKA gebruiksaanwijzing modellen 73, 74, 75
2
)
Ontluchtingsventiel (indien voorhanden) na
montage van CLOSE op OPEN zetten.
NL
13