Inhoudsopgave
Advertenties
2.3
Installatieplaats
- Het toestel moet in een voldoende verlucht lokaal worden geplaatst, aangezien het een ventilatiecapaciteit van
minstens 2 m³/u kW totale belasting vereist.
- Het toestel moest worden geïnstalleerd volgens de geldende veiligheidsnormen van het land waarin het wordt
geïnstalleerd
2.4
Plaatsing
- Dit toestel mag alleenstaand worden geïnstalleerd of worden geassembleerd met andere gelijksoortige toestellen van
het zelfde gamma.
- Dit toestel is niet voorzien om te worden ingebouwd.
- Er moet een afstand van minstens 10 cm tussen het toestel en de wand worden gelaten. Als deze afstand kleiner is of
als het materiaal van de vloer en/of de wand ontvlambaar is, moeten die worden bedekt met een isolerende bescher-
ming
2.5
Aansluiting op de gasinstallatie
- Het toestel moet worden gevoed met gas dat beschikt over de kenmerken en de druk die worden vermeld in tabel II.
- De gasdruk wordt gemeten op de drukmeetnippel bij de inlaat wanneer de brander is ingeschakeld.
- Het toestel werd getest en voorbereid om te werken met het gas dat wordt vermeld op het externe zelfklevende plaatje.
* N.B. Indien de leidingdruk met meer dan 10% van de nominale druk verschilt, wordt aangeraden om
stroomopwaarts van het toestel een drukregelaar te monteren om de nominale druk te garanderen.
- De aansluiting op het gasnet moet worden uitgevoerd met metalen buizen met een geschikte doorsnede en
stroomopwaarts moet een gehomologeerde afsluitkraan worden voorzien.
- Nadat het toestel op het gasnet is aangesloten, dient met zeepsop te worden gecontroleerd of de aansluitingen geen
lekken vertonen.
2.6.1 Controle van de aansluitdruk (PE)
De druk wordt gemeten met een manometer van 0 tot 80 mbar
(nauwkeurigheid ten minste 0,1 mbar).
De drukaansluiting bevindt zich op het zitblok.
Sluit de gasklep.
Draai de schroef (A) van de drukknop «IN» los.
Plaats de siliconenrubberslang in de manometer.
Open de gasklep.
Zet de brander aan en verhoog de «dynamische» druk stroomopwaarts.
Sluit de gasklep.
Zet de schroef (A) weer in elkaar met een dichtingsring en controleer
op lekkage met water en zeep.
2.6.2 Controle voor de werking met vloeibaar gas
- Controleer of de gemonteerde spuitstukken overeenstemmen met de aanwijzingen in tabel 2 (zie p. 07).
- Controleer of de ingangsdruk overeenstemt met de aanwijzingen in tabel 2 (zie p. 07).
- Controleer of het LPG-toestel is uitgerust met twee drukregelaars met een voldoende vermogen en ga ook na of de
verdampingscapaciteit volstaat.
- Raadpleeg ook de publicatie over "Installatienormen en kenmerken van LPG-gasinstallaties
2.7
Afvoer van de verbrandingsgassen door een afzuigkap
Het toestel moet in lokalen worden geïnstalleerd die zijn aangepast aan de afvoer van verbrandingsgassen overeen-
komstig de geldende installatienormen.
De lokalen moeten steeds beschikken over een ventilatie die werkt volgens de geldende nationale en regionale normen
A
7
Advertenties
Inhoudsopgave
