Stap 3. Volg instructies op het scherm om de volgorde van apparaten onder Boot Priority Order te wijzigen.
Opmerking: U kunt ook de opstartvolgorde tijdelijk wijzigen zonder de Setup Utility te openen. Start de
computer op als u dat wilt doen. Wanneer het Lenovo-logo verschijnt, drukt u herhaaldelijk op F12 (of Fn
+F12).
Hotkey Mode wijzigen
Stap 1. Open de UEFI/BIOS Setup Utility.
Stap 2. Selecteer Configuration ➙ Hotkey Mode en druk op Enter.
Stap 3. Wijzig de instelling in Disabled of Enabled.
Stap 4. Selecteer Exit ➙ Exit Saving Changes.
Always On in- of uitschakelen
Voor sommige Lenovo-computers met Always On-aansluitingen kan de functie Always On* worden
ingeschakeld of uitgeschakeld in UEFI/BIOS Setup Utility.
Stap 1. Open de UEFI/BIOS Setup Utility.
Stap 2. Selecteer Configuration ➙ Always On USB en druk op Enter.
Stap 3. Wijzig de instelling in Disabled of Enabled.
Stap 4. Selecteer Exit ➙ Exit Saving Changes.
*Op ALC-modellen wordt de functie Always On niet ondersteund.
Wachtwoorden in de UEFI/BIOS Setup Utility instellen
In dit gedeelte maakt u kennis met de typen wachtwoorden die u in de UEFI (Unified Extensible Firmware
Interface) of de BIOS (Basic Input/Output System) Setup Utility kunt instellen.
Wachtwoordtypen
U kunt diverse typen wachtwoorden instellen in de UEFI/BIOS Setup Utility.
Wachtwoordtype
Beheerderswachtwoord
Gebruikerswachtwoord
Masterwachtwoord voor de vaste
schijf
Gebruikerswachtwoord voor de
vaste schijf
Opmerkingen:
• Alle wachtwoorden die in de Setup Utility worden ingesteld, mogen alleen alfanumerieke tekens bevatten.
• Als u de Setup Utility start met het gebruikerswachtwoord, kunt u slechts enkele instellingen wijzigen.
Vereiste
Nee
Het beheerderswachtwoord moet
zijn ingesteld.
Nee
Het masterwachtwoord moet zijn
ingesteld.
Gebruik
Voer dit in om de Setup Utility te
starten.
Gebruik het gebruikerswachtwoord
om de Setup Utility te starten.
Voer dit in om het besturingssysteem
te starten.
Gebruik het gebruikerswachtwoord
voor de vaste schijf om het
besturingssysteem te starten.
.
Hoofdstuk 3
Uw computer verkennen
19