AFSTELLING
Alle transmitters worden standaard afgesteld op het door de klant gewenste meetbereik. Indien geen
afregelbereik is opgegeven, dan wordt de transmitter op zijn laagste span afgeregeld. Het is aan te raden de
transmitters na vervoer te controleren.
De kalibratie volgorde is:
1.
De uitgang van de transmitter moet op 4 mA worden gezet. (Zero-potmeter).
2.
Luchtdruk overeenkomend met de procesdruk c.q. niveau moet op de testnippel worden aangesloten.
3.
De uitgang van de transmitter moet op 20 mA staan. (Span-potmeter).
4.
Verwijder de luchtdruk.
5.
Controleer of de uitgang van de transmitter 4 mA is.
6.
Installeer de transmitter (Zie 3.1 en 3.2).
7.
Het nulpunt van de transmitter moet op 4 mA staan (Afhankelijk van de montage stand)
COMPOUND RANGE (combinatie overdruk en onderdruk meting)
Bij een afstelling van bijvoorbeeld -100...+100 mbar zal de transmitter bij een atmosferische druk 12 mA moeten
aangeven. Is dit niet het geval dan dient men dit met behulp van de ZERO potmeter bij te regelen.
Hierna +100 mbar aanleggen en de uitgang op 20 mA controleren en eventueel bijregelen met de SPAN
potmeter. Wanneer de aangelegde druk is verwijderd, dient de transmitter bij een atmosferische druk 12 mA
aan te geven. Is dit niet het geval herhaal dan bovenstaande stappen.
H/NL/PERAMIC/08-2016/13
AANSLUITING
Onder het schroefdeksel (1) bevindt zich de aansluitprint en de zero
en span potmeters voor het instellen van nulpunt en meetbereik.
De externe apparatuur dient bij voorkeur aan de min-zijde van het
2-draads systeem aangesloten te worden. Figuur links toont de
aansluitprint van de transmitter. De aansluitdraden dienen op punt 3
(-) en 4 (+) aangesloten te worden.
TEST FUNCTIE
Zonder de stroomkring te onderbreken kan met behulp van een
multimeter (in de mA stand) de actuele stroomuitgang (mA) gemeten
worden op punt 2 (+) en 3 (-) van de aansluitprint.
BEKABELING
De transmitter dient geaard te worden.
Gebruik afgeschermde twisted pair kabel voor de beste resultaten.
Tevens dient de signaaldraad extra beschermd te worden in
kabelgoten, etc en in de nabijheid van "zware" elektronische
apparatuur (bijv. frequentieregelaars of zware pompen)
Indien de transmitter gemonteerd wordt in een geaarde tank of leiding,
dan mag de transmitter zelf niet geaard worden.
Het instrument mag niet dubbel worden geaard. Dit om een
aardloop te voorkomen.
In applicaties waarbij kunststoftank of –leidingen toegepast zijn, moet
de transmitter wel geaard worden. Nb: De Peramic met een kunststof
procesaansluiting moet geaard worden.Het verkeerd om aansluiten
van + en - zal de transmitter niet beschadigen, echter de transmitter
zal pas werken indien + en - goed zijn aangesloten.
VOEDING 13 - 36 Vdc / EXTERNE WEERSTAND
De minimale voeding is gebaseerd op de totale circuit weestand. De
maximale externe circuit weerstand (RI max.) is in dit geval 600 Ω
Bij een hogere voeding is een grotere externe weerstand mogelijk tot
maximaal 1200 Ω / 36 Vdc (Zie figuur links).
RI max. = Voeding - 13 V (min. Voeding
20 mA.
Klay Instruments B.V.
pagina 2