De brandkleppen FID PRO kunnen ook gemonteerd worden in gipswanden met een stalen skelet met
een brandweringsklasse lager dan EI120. In het geval van een dergelijke montage hebben de
brandkleppen een brandweringsklasse die gelijk is aan de brandwering van de wand, wanneer aan de
criteria voor rookbestendigheid is voldaan.
De brandkleppen FID PRO kunnen ook gemonteerd worden op enige afstand van de brandscheidingen
(montage buiten het compartiment). Dit soort montage moet volgens de aanbevelingen van de fabrikant
in punt 6.3 worden uitgevoerd.
6.1. Inspectie voorafgaand aan de installatie
Elke brandklep is voor verpakking en verzending geïnspecteerd door de fabrikant. Voer na het uitpakken
een visuele controle uit of de verpakking niet is vervormd en of de brandklep tijdens het transport niet is
beschadigd.
6.2. Installatieopening
De minimumafmeting van de opening die nodig is om de brandklep correct te installeren is (D+30) mm.
In het geval van brandkleppen in flensuitvoering is dit minimaal (D+80) mm.
Figuur 3. Voorbereiding van montage-opening voor brandklep FID PRO
6.3. Plaatsing
Voor plaatsing moet de klep in een van tevoren gecreëerde opening worden geplaatst met de as haaks
op het oppervlak dat de brandscheiding vormt. Het is acceptabel om de klep zo te monteren dat de
draaias verticaal is, op voorwaarde dat dit vooraf aan de fabrikant wordt gemeld. Daarna moet de
brandklep worden uitgelijnd en vastgezet. Na deze handelingen moet de brandklep handmatig worden
bediend om te controleren of hij naar behoren werkt (geen elementen van het binnenwerk raakt). Sluit
het klepblad van de brandklep.
Een gat tussen de klep en de wand moet grondig worden opgevuld met mortel, waarbij absoluut
vermeden moet worden dat mortel, verf of lijm in aanraking komen met de werkingsonderdelen van de
brandklep (zekerings- en besturingsmechanisme, klepblad, afdichtingen en eindschakelaars). Bescherm
daarom voor installatie de brandklep met beschermende folie of ander afdekmateriaal tot het metselwerk
en de afwerking zijn voltooid. Open en sluit de brandklep nogmaals nadat het mortel is uitgehard, om te
controleren of deze nog naar behoren werkt.
Houd de plaatsingsgrenzen exact aan om de brandwering van het brandscheidingselement te
garanderen; de draaias van de brandklep mag zich niet voorbij het wandoppervlak bevinden (figuur 4-7).
Door af te wijken van de bovengenoemde regel zal de brandklep voorbij de wand worden geïnstalleerd
(figuur 8). In het geval van een dergelijke plaatsing moet het gedeelte van de ventilatieschacht tussen de
brandklep en de brandscheidingswand voldoende worden geïsoleerd met beschermende platen of lagen
steenwol en worden versterkt volgens de aanbevelingen van de fabrikant.
\
FID PRO
brandkleppen
7/15