26 (36)
7.1
Controles voor gebruik
Controleer of alle obstakels, inclusief eventuele verborgen obstakels, van het werkgebied zijn
verwijderd voordat u begint.
Controleer of het veilig is om op die locatie te graven. Zoek op of er elektriciteitskabels, waterleidingen
of dergelijke liggen op een diepte die met de apparatuur bereikt kan worden. Zoek uit of er plaatselijke
verordeningen zijn op het gebied van graafveiligheid. Het kan verplicht zijn om contact op te nemen
met de plaatselijke autoriteiten voordat u met graafwerkzaamheden begint.
Controleer of de bak goed is bevestigd en de pennen van de bak zijn geborgd.
Gebruik de graafmachine alleen op goed verlichte gebieden.
Zorg ervoor dat omstanders op veilige afstand zijn als u de apparatuur bedient. Laat niemand het
gevarengebied van de laadarm betreden of recht voor de kniklader staan. Controleer ook of het veilig
is om met de kniklader achteruit te rijden. Neem nooit aan dat omstanders blijven staan waar u ze
voor het laatst hebt gezien; met name kinderen voelen zich vaak aangetrokken tot de bewegende
apparatuur.
Controleer de algemene staat van het hulpstuk en de kniklader en controleer op mogelijke
hydraulische-olielekken. Het hulpstuk mag niet worden gebruikt als er een storing in het hydraulische
systeem van de kniklader of het hulpstuk is. Raadpleeg het hoofdstuk 8 voor onderhoudsinstructies.
Bestuur het hulpstuk en de besturingen van de kniklader alleen als u op de bestuurdersstoel zit. Zorg
ervoor dat de kniklader en het hulpstuk veilig en op de bedoelde manier worden gebruikt. Laat
kinderen de apparatuur niet bedienen.
Bedien de kniklader of de hulpstukken niet als u onder de invloed bent van alcohol, drugs, medicijnen
die uw beoordelingsvermogen kunnen beïnvloeden of slaperigheid kunnen veroorzaken, of als u op
een andere manier niet medisch in staat bent om de apparatuur te bedienen.
Denk aan de juiste werkmethoden en verlaat de bestuurdersstoel alleen als dat echt nodig is.